Maarten Luther
Het is een hele warme zomerdag. Langs de velden waar de boeren bezig zijn, loopt een landweg. Een zanderige landweg. Dat is ook begrijpelijk. Het is 2 juli 1505. Dus ruim vijfhonderd jaar geleden. In die tijd bestonden er nog geen geasfalteerde wegen. Hoogstens lagen er wat keien op zo’n landweg van zand. Op die zanderige landweg loopt een jongeman van ongeveer 22 jaar. Sommigen kennen deze jonge man wel. Het is Maarten Luther. Maarten is de zoon van Hans Luther. Ze weten dat Maarten heel goed kan leren, en daarom naar de hogeschool van Erfurt ging. Ze begrijpen het al. Maarten is thuis geweest bij zijn ouders in Mansfeldt. Nu wandelt hij weer naar de hogeschool in Erfurt terug.
Maar kijk eens naar het gezicht van Maarten Luther. Hij kijkt niet blij. Er ligt eerder een angstige trek op zijn gezicht. Maarten Luther is vreselijk bang. Hij is heel bang om te sterven. O, het kan misschien nog wel lang duren, maar eens zal hij toch moeten sterven.
En dan?? O, de hemel is zo ver en God die de zonden straft is zo vreselijk, en Jezus is de strenge Rechter die geen medelijden kent. Als Maarten Luther daaraan denkt dan wordt hij zo angstig. Luther is bang voor God.
Op de hogeschool in Erfurt had Maarten Luther op een dag een heel dik boek gevonden dat met een ketting aan de boekenplank vastzat. Hij had het uit de rij gehaald, en opengeslagen en toen zag hij dat het een Bijbel was. Heel zijn leven had hij nog geen Bijbel in zijn handen gehad. Hij had het dikke boek opengeslagen en was beginnen te lezen. De Bijbel was wel geschreven in het Latijn, maar dat was voor Maarten Luther geen probleem. Hij las dat net zo gemakkelijk als Duits. Hij las het eerst de geschiedenis van Hanna, die om een zoontje bad. God verhoorde dat gebed en Samuël werd geboren. Vanaf dat moment was hij elke dag in de bibliotheek te vinden, want hij wilde dat dikke Boek helemaal lezen. Het was heel wonderlijk. Er stond veel meer in de Bijbel dan ’s zondags in de kerk werd gelezen. Alleen, door het lezen in de Bijbel werd de angst voor de dood niet weggenomen. De angst bleef in zijn hart wonen. De angst voor God die zo groot is en streng.
Onverwachts gebeurde er iets heel ernstigs. Maarten Luthers beste vriend Alexis stierf heel plotseling. Zo uit het leven, zo dood. Luthers hart kromp ineen van angst. Als hijzelf eens plotseling zou moeten sterven, en voor Gods troon komen met zijn zonden. Hij zou voor eeuwig verloren zijn. Dat maakt Maarten Luther verschrikkelijk bang. Maarten heeft een vreselijke angst voor God, die hij alleen maar ziet als een hele strenge rechter.
Onder het lopen denkt Maarten over al deze dingen na. Inmiddels is Maarten op een eenzame weg gekomen die door het bos voert. Het zweet parelt op zijn hoofd. Zo tussen de bomen in het dichte bos is het nog benauwder dan op het open veld. Meer en meer verschijnen onweerskoppen aan de hemel. De lucht wordt donkerder. Maarten merkt het. En begrijpt dat er onweer op komst is. Dan ineens hoort hij in de verte een zacht gerommel. Maarten gaat nog sneller lopen. Hij hoopt voor het onweer in alle hevigheid losbarst dat hij het volgende dorp heeft bereikt om daar te kunnen schuilen. Echter, voordat Maarten het eind van het bos heeft bereikt breekt het onweer in alle hevigheid los. Bliksemstraal na bliksemstraal schiet langs de donkere hemel. Alles kraakt en steunt om hem heen. Daar staat Maarten. Waarheen moet hij vluchten? Hevig laait de angst in de ziel van Maarten op. „Nu moet je sterven en voor Gods rechterstoel verschijnen”, hamert het in zijn ziel. Maarten durft uit angst geen stap meer te verzetten. Hij beseft dat hij elk ogenblik door de bliksem kan worden getroffen. O, nu zou hij hier eens moeten sterven. Wat dan? Hij kan God niet ontmoeten. God die rechtvaardige, maar strenge Rechter. Plotseling is er een verblindend licht vlak voor hem. Meteen davert er een geweldige slag en onder hevig gekraak stort een oude eik, geveld door de bliksem ter aarde. Dan valt Maarten Luther op zijn knieën en roept: „O, genade, laat mij niet sterven. Laat mij nog mogen leven. Help mij lieve heilige Anna. Als ik mag blijven leven dan zal ik monnik worden. Ik zal dan mijn hele leven bidden, vasten en armoede lijden. Help mij, dan zal ik leven voor God alleen.”
Dan begint het hard te waaien. In stromen klettert de regen neer. De wind scheurt de grauwe wolken in flarden uiteen. Gelukkig, de bui zakt af. Maarten is gespaard. Moe en druipend van de regen komt hij in Erfurt aan. Maar de belofte die hij in zijn angst had gedaan, vergat hij niet.
Op 14 juli 1505 roept hij zijn studievrienden bij zich. Hij heeft hun wat te vertellen. Ze zijn nieuwsgierig wat hij te vertellen heeft. Dan vertelt hij zijn vrienden welk belofte hij gedaan heeft tijdens het onweer. Als zijn vrienden merken dat het ernst bij Maarten Luther is, proberen ze hem op alle mogelijke manieren van zijn voornemen af te brengen. Maar niets helpt. Luther is vastbesloten.
De volgende morgen op 15 juli 1505 brengen enkele vrienden hem weg. Zij zien hoe hij de klopper op de zware poort van het Augustijner klooster laat vallen. Maarten Luther heeft juist dat klooster gekozen omdat de regels daar heel streng zijn. De zware poort van het klooster wordt geopend en Maarten Luther stapt naar binnen. Nog één armzwaai naar zijn vrienden en dan valt de poort van het klooster achter Maarten dicht. Maarten Luther heeft zich teruggetrokken uit de samenleving en neemt zijn intrek in het Augustijner klooster. De vader van Maarten Luther was vreselijk boos toen hij een brief van zoon kreeg waarin Maarten Luther schreef dat hij monnik was geworden. Later is dat wel weer goed gekomen.
Maarten Luther werkte alle dagen heel hard. Hij vastte veel en geselde zich vaak zo erg dat het bloed langs zijn rug liep. Dat deed Maarten Luther allemaal om de hemel te verdienen. Maar het hielp niets. De hemel bleef voor Maarten Luther even ver weg als hij altijd geweest was. Maarten las ook veel in de Bijbel die de priester van het klooster hem gegeven had toen hij monnik werd. De kerk leerde dat Maria en al de andere heiligen hem helpen konden, maar in de Bijbel las hij dat hij tot God zelf mocht gaan. Hij mocht tot God zeggen: „O, God, wees mij zondaar genadig”. Zou dat heus waar zijn? Zo tobde de monnik verder. Ondertussen studeerde Luther ijverig en werd in 1507 tot priester gewijd.
Toen Luther twee jaar in het klooster was, maakte hij een reis naar Rome. Daar had hij altijd naar verlangd. Nu had het klooster een boodschap voor de paus en men meende die boodschap door niemand beter te kunnen laten overbrengen dan door Maarten Luther. Het heilige Rome te zien leek Maarten Luther een groot geluk. Maar als hij in Rome komt wacht hem een bittere teleurstelling. Hij had gemeend dat in Rome waar immers de paus, de heilige vader woonde, iedereen wel heilig zou leven. Tot zijn grote schrik en smart ziet hij het tegendeel. Diep teleurgesteld verlaat Maarten Luther na enige tijd de stad Rome.
Het is in het jaar 1512. Maarten Luther heeft veel gestudeerd. In oktober 1512 wordt Maarten Luther doctor in de theologie. Enkele dagen later wordt hij professor aan de hogeschool van Wittenberg. De arme monnik van Erfurt is nu professor geworden.
Dan wordt het winter 1512–1513. Professor Luther bespreekt met zijn studenten de brief aan de Romeinen. Maar de geleerde professor begrijpt niet wat er bedoeld wordt als in Romeinen 1: 17 staat: „De rechtvaardige zal uit het geloof leven.” Weken en weken tobt de professor. Dacht en nacht houdt hem deze tekst bezig. Dan, plotseling gebeurt het. Het is alsof de Heere zegt: „Nu is het genoeg, Maarten Luther. Het grote geheim van zalig worden ga ik je nu ontdekken.” Luther zit in zijn studeerkamertje in de kloostertoren. Ineens ziet hij door het licht van de Heilige Geest wat die woorden eigenlijk betekenen. De Heilige Geest laat Maarten Luther zien dat hij (Luther) een goddeloze is, die het waard is naar de hel te worden gestuurd. De Heilige Geest laat Luther ook zien, dat de Heere Jezus door Zijn lijden en sterven de hemel heeft verdiend. De hemel hoeft niet door mensen verdiend te worden. De hemel is verdiend door de Heere Jezus. Maarten Luther had geprobeerd door goede werken de hemel te verdienen. Al zijn werken en zwoegen was ten diepste vijandschap tegen de Heere Jezus geweest. Maar nu laat de Heilige Geest hem zien dat alleen de Heere Jezus de zaligheid heeft verdiend. En dat allen die in de Heere Jezus geloven, die zaligheid ook mogen krijgen. Door het geloof mag Luther de Heere Jezus nu ook zijn Zaligmaker noemen. „Heere Jezus, U hebt voor al mijn zonden betaald en voor mij de zaligheid verdiend”, roept Maarten Luther uit. Het angstige hart wordt nu rustig. De angst voor de zonden is verdwenen. Maarten Luther voelt geen zonden meer. Om Jezus’ wil zijn al zijn zonden vergeven. En daar hoefde Maarten Luther niets voor te doen. Uit genade krijgt Luther de zaligheid. Een hemelse blijdschap vervult het hart van professor Maarten Luther.
Een nieuw leven breekt nu voor Luther aan. Met aandacht luisteren de mensen in de kerk. Maarten Luther preekt over de Enige Naam die onder de hemel gegeven is, waardoor wij zalig kunnen worden: De Heere Jezus. Ook met de studenten bespreekt hij het werk van de Heere Jezus. Telkens weer wijst Maarten Luther op het grote heilgeheim om uit genade zalig te worden zonder de goede werken.
Toen brak het jaar 1517 aan. De paus die in dat jaar regeerde had veel geld nodig. Want de St. Pieterskerk in Rome moest worden gerestaureerd. Er was veel geld nodig. Daarom wilde de paus op grote schaal aflaten verkopen. Een aflaat was een briefje waarop de paus geschreven had, dat de man die dat briefje bezat vergeving had van alle zonden die hij gedaan had. In Duitsland werden de aflaten verkocht door Johan Tetzel een Dominikaner-monnik. Een vreemd persoon. Hij was al eens ter dood veroordeeld, maar toch weer vrij gekomen. Deze monnik verkocht de aflaten, op een heel oneerbiedige manier.
In het begin van 1517 had Luther van de aflaat gehoord en er tegen gepreekt. „Waar leest de paus in de Bijbel dat hij voor geld de zonden mag vergeven”? vroeg Luther zich af. Luthers hart gruwde ervan als hij hoorde wat door Tetzel allemaal aan de mensen werd verteld. De vergeving van zonden was niet voor geld te koop. De arme bedrogen mensen waren hun geld kwijt en dwaalden nog verder van God af dan vroeger. Dan schrijft Luther in de stilte van zijn kloostercel een uitvoerig stuk dat bestaat uit 95 zinnen, 95 stellingen. Hij schreef ze in het Latijn want ze waren bedoeld voor de geleerden. Als hij klaar is zet hij zijn naam eronder.
Luther wilde over de aflaat en andere fouten in de kerk met andere geleerden praten. Toen Luther ze klaar had stuurde hij ze naar een drukker in Leipzig om ze te laten drukken. Op 31 oktober 1517 slaat hij zijn stellingen op de deur van de Slotkerk te Wittenberg Dat Luther juist op 31 oktober aan de deur van de Slotkerk te Wittenberg deed had een bijzondere reden. De volgende dag was een grote feestdag voor de kerk. Honderden mensen zouden komen. Rijken, armen, voorname en eenvoudige mensen. Ze zouden de stellingen zien op de kerkdeur. De geleerden zouden ze lezen. Die zouden lezen dat niet de paus zonden vergeven kan, maar God alleen. En ook dat God dit doet uit genade alleen.
De volgende dag stonden de mensen in dichte drommen voor de kerkdeur. Ze willen lezen wat op het papier staat geschreven. Maar, wat een teleurstelling. Alles wat op het papier stond was in het Latijn geschreven en dat konden zij niet lezen. Dan komen er studenten van de universiteit. Dat zijn leerlingen van Luther. Zij kunnen wel Latijn lezen. Eén van hen leest hardop voor wat er geschreven staat en vertaalt het meteen in het Duits. Ja, dat verstaan de gewone mensen wel. Een ander heeft al snel een papier gehaald en is bezig om al die stellingen over te schrijven. De overgeschreven vellen gaan van hand tot hand en worden gretig gelezen. Dan komt iemand op het idee om er mee naar een drukker te gaan.
Zo worden de woorden van Luther vertaald en gedrukt. Bij duizenden gingen ze door Duitsland, en ver daar buiten ook naar andere landen. Ook naar Nederland. Ook naar Rome, naar de paus. In twee weken zijn ze over heel Duitsland verspreid, en in vier weken over heel Europa.
De woorden van Luther gingen als een blijde boodschap door heel de wereld. Zo had Maarten Luther het niet bedoeld, maar zo wilde God het. Er waren duizenden mensen die maar tobden net als Luther in grote angst voor God. Die meenden dat ze zelf hun zaligheid moesten verdienen, en het niet konden. Voor die mensen was de boodschap van de Bijbel door Luther opgeschreven een heerlijke verlossende boodschap. En dat éne was ook genoeg. „Geloof in de Heere Jezus Christus, en gij zult zalig worden.” Zalig worden uit genade alleen. Dat was toen en is nog tot vandaag aan toe de enige weg tot behoud.