F-16’s in kat-en-muisspel boven Afghanistan
De inzet van gevechtsvliegtuigen boven Afghanistan is nog altijd effectief, vindt kolonelvlieger Peter Tankink. „Onze aanwezigheid stopt vaak de gevechten.”
De 44-jarige Tankink voert sinds vorige maand het commando over de Air Task Force (ATF) van de Koninklijke Luchtmacht in Kandahar. De ATF bestaat uit vier F-16-gevechtsvliegtuigen en vijf Cougartransporthelikopters op Kandahar Airfield (KAF) en vijf Apachegevechtshelikopters op Kamp Holland in de provincie Uruzgan.KAF is het drukste vliegveld ter wereld dat gebruikmaakt van één start- en landingsbaan. Harriers, Tornado’s, A-10’s, F-16’s, onbemande vliegtuigen als de Predator en de Reaper, maar ook enorme transportkisten als de C-17 Globemaster en de C-130 Hercules zijn dagelijks op het veld te vinden. Zeven dagen per week, 24 uur per dag hangen er gevechtsvliegtuigen boven het zuiden van Afghanistan. Nederlandse F-16-piloten vliegen ongeveer zestig uur in twee maanden, een derde van hun jaartotaal.
Amerikanen bouwen aan het veld dat het een lieve lust is. Hun aanwezigheid lijkt voor jaren gegarandeerd. Logisch, de grens met Pakistan is tien minuten vliegen en Iran ligt op schootsafstand. KAF wordt dé uitvalbasis voor de Amerikanen in het zuiden van Afghanistan. Nu huizen er ruim 20.000 militairen, eind volgend jaar twee keer zo veel.
„Optreden in een internationaal theater als dit is voor de luchtmacht van groot belang”, zegt Tankink op het Nederlandse deel van het vliegveld, grofweg 200 meter van de startbaan. „Onze internationale partners zien wat we kunnen.” De F-16’s ondersteunen de grondtroepen en gaan over tot actie als de militairen op de grond in het nauw komen. „Er hard en laag overheen gaan is meestal voldoende”, aldus de kolonel, die zelf ook de nodige vlieguren maakt. „Onze aanwezigheid stopt vaak de gevechten.”
In het uiterste geval mogen de Nederlandse piloten hun wapens gebruiken en bommen loslaten. „Even met het snelvuurkanon van de F-16 langs een bosrand vuren is angstaanjagend.” Het beeld dat zijn piloten „maar ergens bommen neergooien en mensen neerschieten” bestrijdt Tankink. „We pakken gericht de vijandelijke strijders aan. Al is het een kat-en-muisspel. We kunnen simpelweg niet op iedere plek in Afghanistan een straaljager laten vliegen.”
Het risico dat er bij acties Afghaanse burgers om het leven komen is volgens Tankink „niet uitgesloten, ondanks dat we er alles aan doen om het te vermijden.” Begin oktober verloren bij de inzet van Nederlandse F-16’s in Helmand vier vijandelijke strijders, twee burgers en zes kinderen het leven. Minister Van Middelkoop liet in antwoord op vragen uit de Tweede Kamer weten dat de piloot zich aan alle procedures hield. Ook het openbaar ministerie concludeerde dat de vlieger „rechtmatig handelde.”
Tankink: „Mochten mijn vliegers de wapens moeten gebruiken dan durf ik er als commandant mijn hand voor in het vuur te steken dat ze niet vervolgd zullen worden, omdat ik weet dat ze goed opgeleid zijn. Ze mogen niet verkrampt in de cockpit zitten, die houding wil ik niet. Daar trainen we continu op. Ook tijdens deze missie.”
De kolonel weet waar hij over spreekt. Op 24 maart 1999 schoot hij op de eerste dag van de Kosovo-oorlog een Joegoslavische Mig-29 uit de lucht. Het was voor het eerst sinds de Tweede Wereldoorlog dat een Nederlandse vlieger een vijandig toestel neerhaalde.
Acties geven militairen stof tot nadenken. „Naderhand wordt altijd uitgebreid nagepraat om te kijken of de procedures goed zijn gevolgd.” Of Tankink in de cockpit hoog in de lucht weet heeft van de Afghanen op de grond? „We zien als vlieger wel poppetjes rennen, maar zien niet het verschil tussen mannen en vrouwen. Als er door de vijand vuur wordt uitgebracht op onze troepen en er om luchtsteun wordt gevraagd is identificatie vanuit de cockpit niet afdoende. Pas als de grondtroepen onze waarneming bevestigen, mogen we vuren.”
Zie http://weblogs.refdag.nl voor meer weblogs van Riekelt Pasterkamp vanuit Afghanistan.