Een rustdag voor knechten en meiden
Verstandige en geleerde christenen hebben de rustdag niet nodig. Maar knechten en dienstmeiden wel.
Mensen die zwaar werk deden, moesten één dag per week rusten, vond Maarten Luther. Dat sociale aspect van de zondagsrust woog hem niet het zwaarste, maar het telde wel terdege mee. Belangrijkste voor hem was dat er elke week een dag was waarop iedereen de kerkdienst kon bijwonen. Daarom was de zondag ingesteld, opdat de gemeente zich zou verzamelen rond de prediking van het Woord.Dat betekende overigens niet dat Luther alle zondagsarbeid verbood. Geleerden, die in het algemeen geen zware lichamelijke arbeid behoefden te verrichten, konden gewoon doorgaan met hun studie. Boerenknechten en dienstmeiden moest juist wel rusten. Zij hadden zwaar werk.
Op belangrijke punten stemt Calvijn met Luther overeen als het om de zondagsrust gaat. Maar de Geneefse hervormer gaat wel dieper. Bij de bespreking van het vierde gebod in de Institutie maakt hij direct duidelijk waar het hem om gaat. „De bedoeling van dit gebod is, dat wij, onze eigen gezindheden en werken afgestorven, de dingen van Gods Koninkrijk bedenken en dat wij ons tot dat bedenken oefenen tot de middelen die Hij heeft ingesteld” (II, viii, 28). Het gaat dus om het gebruik van de genademiddelen.
Calvijn stelt dat het ceremoniële karakter van het vierde gebod is afgeschaft. Dat is door Christus vervuld. Om die reden vermijdt Calvijn ook zorgvuldig het gebruik van het woord sabbat voor de zondag. Dat bewaart hij voor de joodse, ceremoniële invulling van de zevende dag van de week. Dat doet ook de Tweede Zwitserse Confessie. „Wij vieren de dag des Heeren, en niet de sabbat.”
Maar de diepere bedoeling van het vierde gebod blijft voor wel Calvijn wel overeind. Op de eerste dag van de week komt de gemeente samen om het Woord van God te horen en die dag is tevens gegeven tot rust voor de knechten en handwerkslieden. (Institutie II, viii, 32).
Over de herkomst van de zondag als rustdag is Calvijn ook helder. Omdat het ceremoniële aspect van het vierde gebod is vervuld, is de kerk niet meer gebonden aan de zevende dag, maar onderhoudt ze net als de oudchristelijke kerk de zondag. Hij schrijft daarbij: „Wij vieren de dag niet met pijnlijke nauwgezetheid als een ceremonie, waardoor wij menen dat een geestelijke verborgenheid wordt afgebeeld, maar wij nemen hem aan als een middel dat noodzakelijk is om de orde in de kerk te bewaren.” (Institutie II, viii, 34).
Allerlei uitgebreide beschrijvingen van wat er wel en wat er niet op zondag mag, treft men bij Calvijn niet aan. Bekend is dat hij ook meer vrijheid toestond dan zijn nazaten. Maar één ding stond voor hem vast. Op zondag is het van het grootste belang dat de gemeente samenkomt. Daarom veroordeelde hij in een preek over Deuteronomium 5:12-14 hen die de zondag doorbrengen met zakendoen of lekker dineren en de kerkdiensten verzuimen.
Terwijl zowel Luther als Calvijn nadrukkelijk aandacht vroeg voor het sociale aspect van de zondagsrust, is opvallend dat de Heidelbergse Catechismus bij de behandeling van het vierde gebod dit niet noemt en daarentegen het woord sabbat juist wel bezigt. Dat woord is door de vertaler, Petrus Datheen, gebruikt voor het woord ”Feiertag”(= feestdag), dat in de oorspronkelijke Duitse tekst stond. Daarmee heeft Datheen, onbedoeld, een brug geslagen naar de striktere zondagsviering die later in Nederland door de gereformeerde kerk werd bepleit.
Dit is de tweede aflevering in een vijfdelige serie in de aanloop naar het Kamerdebat over de aanscherping van de Winkeltijdenwet, volgende week. Donderdag deel 3.