Theo’s woorden prikten als een cactus
AMSTERDAM - Een cactus prikt. Wie het desondanks aandurft de stekelige plant te kussen, vreest de gevolgen van de kus niet. Die beeldspraak werd vanmorgen in Amsterdam gebruikt om de precies een jaar geleden vermoorde filmmaker Theo van Gogh te herdenken.
De Linnaeusstraat, vanmorgen acht uur. Druilerige regen daalt neer. Een bloemenstal is ondanks het vroege uur al open. ”Gespecialiseerd in rouwwerk” staat er op de luifel. Opmerkelijk detail op deze 2e november. De laatste trams rijden door de straat. Vanaf kwart over acht wordt alle verkeer omgeleid.Voor de Avondwinkel -de plek waar Van Gogh het leven liet- staat een pot met drie cactussen. Ernaast ligt een speelgoedleeuw. Beide attributen zeggen iets over de vermoorde cineast: hij vocht voor zijn mening, zijn woorden waren stekelig. Iemand draagt een T-shirt met het portret van Theo. „Als eerbetoon. Deze herdenking is nodig. Anders vallen we allemaal weer in slaap.”
Klokslag halfnegen start tromgeroffel. De slagen dreunen door de straat. „Theo, Theo”, gilt een omstander. Stadsdeelraadvoorzitter Martin Verbeet memoreert Van Gogh als de man die zich „luid, duidelijk en soms onaangenaam” uitte.
Bij alle narigheid die de brute moord veroorzaakte, weet Verbeet ook iets positiefs te melden. „Veel bewoners in deze buurt hebben doorgekregen dat ze elkaar niet meer domweg kunnen negeren. Dat ze een beetje normaal met elkaar moeten optrekken om in een prettige buurt te wonen.”
Premier Balkenende typeert de moord als „een schrijnend verdriet en een onherstelbaar verlies.” Hij roept Nederland op niet te wijken voor „een kleine groep mensen die hun boodschap schrijft met bloed. Niemand in ons land mag angst hebben om zijn mening te uiten. Deze moord druist in tegen alles wat ons dierbaar is. We mogen elkaar niet loslaten.”
Naast applaus vóór is er ook kritiek óp de premier. Iemand steekt een bord omhoog: ”Balkenende, u bent één jaar te laat op deze plek”.
Buurtbewoonster Annemarie van Zweden denkt terug aan de eerste dagen na 2 november 2004. „De angst bleef in de lucht hangen. En wij glimlachten ons suf naar elkaar om te laten weten dat we het goed meenden.”
Ze zegt zich geërgerd te hebben aan de „krachtige uitspraken en bedreigingen” van politici en opiniemakers en het „maar eindeloos doorgaan van het debat” na de moord. Ze maakt zich zorgen over de toekomst van haar twee kinderen.
Toch wil ze niet pessimistisch zijn. „Als we allemaal slachtoffer gaan spelen, schieten we niks op.” Van Zweden citeert haar buurtgenote Fatima: „Wat wil ik zijn? Een stuk scherf of lijm om de boel te helen?”
Burgemeester Cohen typeert Van Gogh als „een controversiële man, lief voor zijn vrienden, soms weerzinwekkend voor z’n vijanden.” Hij kapittelt het wij-zijgevoel in de samenleving. „Er is maar één wij en dat zijn wij die in Amsterdam moeten samenleven. Niet angst, maar vertrouwen zet aan tot daden. Wég met de angst, kies voor de hoop.”
Nauwelijks een halfuur later stromen de ruim 400 aanwezigen alle kanten uit. Alkmaarder Pieter Faber, opgegroeid in Amsterdam, bekent dat hij samenleven met zo veel verschillende culturen „best moeilijk” vindt. „Op het werk gaat het prima, maar in de buurt? Lastig hoor.”
Hij krijgt steun van iemand die voor de camera verkondigt dat er „te veel Turken en Marokkanen in ons land” zijn. „Bijna iedereen denkt het, bijna niemand zegt het.”
Als het waar is, dan schitteren ze vanmorgen door afwezigheid, constateert een vrouw verbitterd. „Waar zijn de buitenlanders? Ik zie er niet één.”