Een Spaans of Portugees paspoort voor wie zijn Joodse afstamming kan bewijzen
De rooms-katholieke inquisitie richtte tijdens en na de val van de stad Granada in 1492 een bloedbad aan onder Joden op het Iberisch Schiereiland. Tien jaar geleden trokken Spanje en Portugal hiervoor het boetekleed aan en boden de verre nazaten van gevluchte Sefardische Joden als compensatie hun nationaliteit aan. Maar niet zonder degelijk bewijs van afstamming.
Tien jaar geleden vertrekt de Colombiaanse Luz Marina Forero naar Curaçao voor een zoektocht naar haar Joodse roots_:_ haar betovergrootvader stamt uit de Sefardisch-Joodse familie Senior van Curaçao.
In haar smaakvol ingerichte appartement vertelt Luz Marina Forero over stamboomonderzoek als haar passie. „Ik kwam erachter dat ik bovendien Sefardisch-Joodse (Spaans-Portugese, MB) voorouders heb, met namen als De Lima, Marchena en Jesurun.” Het legde de basis voor een heuse business, waarvan vele andere verre nazaten van Sefardische Joden zouden gaan profiteren.
Grafsteen
Forero lacht: „Vanwege een Spaanse grootvader kon ik al vroeg een Spaans paspoort krijgen, veel beter dan het Colombiaanse. Ik kan nu zonder dure en omslachtige visumprocedures naar de Verenigde Staten of de Europese Unie reizen. Ik weet zelf hoe begerenswaardig dat paspoort is.”
Als ze op Curaçao het Nationaal Archief en de Joodse Mongui Maduro Library bezoekt, hoort ze over de ”Widergutmachung” voor nazaten van de genocide in 1492. Ze gaat aan de slag voor familieleden die niet haar Spaanse grootvader delen, maar wel haar Sefardisch-Joodse betovergrootvader van Curaçao. Dan gaat het balletje echt rollen. „Het is voor zo’n Spaans of Portugees paspoort voldoende om aan te tonen dat een voorouder uit de Sefardisch-Joodse gemeenschap van Curaçao komt. Die stamt namelijk uit 1651 en is aantoonbaar –via Amsterdam– van Spaanse of Portugese afkomst.” Ze duikt in de archieven van de synagoge Mikvé-Israël-Emanuel in Willemstad, kortweg de Snoa__genoemd. Door haar zoektocht naar documenten weten veel familieleden een felbegeerd EU-paspoort te krijgen. Intussen realiseert ze zich dat veel vrienden in haar Colombiaanse geboorteplaats Barranquilla Joodse voorouders van Curaçao hebben. „Ik ging er helemaal in op, geweldig was het.”
Haar betovergrootvader ligt begraven op de Joodse begraafplaats van deze havenstad. Op haar iPad laat ze zijn grafsteen zien. „Zijn naam is David Haim Senior. Hij wordt in 1824 op Curaçao geboren en verlaat Curaçao voor een aanstelling in Colombia als viceconsul voor het Koninkrijk der Nederlanden. In de kustplaats Santa Marta gaat hij samenwonen met de negentien jaar jongere protestantse Matilde Arana. Die was toen rond de veertien à vijftien jaar.” Deze ”Don David”, zoals hij wordt genoemd, speelt een grote rol in de lokale economie. „Een zakenman, een handelaar, een van de rijkste mannen van de stad.”
„Mijn betovergrootvader, David Haim Senior, ligt begraven op de Joodse begraafplaats in Barranquilla” - Luz Marina Forero, stamboomonderzoekster
Beschaafd
Op het hoogtepunt woonden er bijna 2000 Joden op Curaçao. Rond 1800 heeft Willemstad de grootste Joodse gemeenschap in de Nieuwe Wereld. Forero legt uit: „In de negentiende eeuw slaan een recessie en een pandemie toe. Als landen in Zuid-Amerika onafhankelijk worden van Spanje, verdwijnt daar de wrede inquisitie. Voor Joden uit het overvolle Willemstad komen er dan kansen.”
Ze laat een oude foto zien van een nette man met baard uit de familie Salas: „De Joodse mannen die naar elders vertrekken zijn ondernemend, goed opgeleid, hebben talenkennis, zijn vertrouwd met handel en geld, hebben connecties en familie in de VS en Europa. Velen gaan dan naar opkomende landen als Venezuela, Colombia, Panama, Cuba, Costa Rica en de Dominicaanse Republiek.” Ze verbouwen tabak of suiker, drijven handel, leggen spoorlijnen aan en ontwikkelen onroerend goed. Trots vult Forero aan: „Ze zijn beschaafd, doen zelfs aan liefdadigheid.”
Joodse mannen trouwen dan met lokale upperclassmeisjes. Ze staan hun vrouwen toe de kinderen rooms-katholiek te dopen. Zo ontstaat een grote groep niet-Joodse afstammelingen van Curaçaose Joden. „Het wemelt in Barranquilla nog van Joodse namen als Salas, Jesurun, Alvarez Correa, Gomes Casseres, Curiel, Penha, Delvalle, De Castro, De Lima, Pereira of Penso.”
Ze scrolt naar een andere foto en toont een bankbiljet: „Kijk, Joden zijn de oprichters van de eerste bank in Colombia en van de eerste luchtvaartmaatschappij, na KLM de tweede ter wereld.”
Bewijsstukken
Steeds meer mensen kloppen bij haar aan, duizenden documenten gaan door haar handen. „Meer dan tien jaar geleden besloot het bestuur van de Snoa om –na een kostbare reddingsoperatie– zijn archieven onder te brengen bij de Mongui Madurobibliotheek (MML). Die lagen eerder te verstoffen op een zolder, aangetast door vocht en schimmel.” Nu digitaliseren ze dit archief. „Hun werk is van grote waarde voor de eigen Sefardische gemeenschap, voor nazaten elders, voor velen daarbuiten.”
Forero vertelt ook over hobbels in haar werk: „Afschriften van religieuze documenten, zoals van een besnijdenis of een huwelijk, zijn pas geldig als er een handtekening van de voorzitter en van de vicevoorzitter van de Joodse gemeente op staat. Een notaris moet die vervolgens legaliseren.” Ze zucht: „Hier op Curaçao is dat nog wel te doen, maar soms zijn documenten nodig uit Cuba, een heel ander verhaal. Voor internationale betalingen aan Cuba moet je sluiproutes weten.” Alle Nederlandstalige documenten van de burgerlijke stand op Curaçao moeten bovendien eerst naar een beëdigd tolk-vertaler. Die vertaling moet dan weer worden gelegaliseerd door een notaris. „Je komt om in de bureaucratie en iedereen wil natuurlijk geld zien.”
Buitenkinderen
Soms loopt ze bijna vast: „Een van de rijkste Curaçaos-Joodse mannen in de achttiende eeuw is getrouwd en heeft drie kinderen. Als zijn vrouw overlijdt, verwekt hij bij een slavin nog eens tien kinderen. Als hij haar ten slotte vrijkoopt, komen ook de kinderen vrij. Een deel van hen vertrekt dan naar buurland Venezuela.” Verre nakomelingen benaderen Luz Marina Forero. „Ik vind uiteindelijk de akte van vrijkoping van hun stammoeder, met de naam van hun Joodse voorvader. Ze hebben nu allemaal een Spaans paspoort, een felbegeerd document in het dictatoriale en chaotische Venezuela, dat kun je je wel voorstellen.”
Afkomst blijft een hardnekkig probleem. „In de afgelopen eeuwen verwekten Joodse mannen op Curaçao kinderen bij buitenvrouwen. Maar de synagoge registreerde geen buitenkinderen bij een niet-Joodse moeder. Over hen is in de Snoa-archieven dus niets te vinden.” Daar komt nog een ander probleem bij: „Na de afschaffing van de slavernij namen slaven soms de naam van hun Joodse eigenaar aan, zonder van hem af te stammen. Je kunt dus Senior of Calvo heten zonder Joods bloed.” Ze noemt een mooi voorbeeld: „De huidige Venezolaanse president Nicolás Maduro heeft wel een Curaçaos-Joodse naam, maar geen Joods bloed. In de tijd van Hugo Chávez was ene Enrique Capriles de oppositieleider, hij heeft weer wel een Curaçaos-Joodse voorvader.”
„De huidige Venezolaanse president Nicolás Maduro heeft wel een Curaçaos-Joodse naam, maar geen Joods bloed” - Luz Marina Forero, stamboomonderzoekster
Koning
Zit Luz Marina Forero eenmaal op haar praatstoel, dan is ze niet meer te stoppen. „Iemand nam me in de arm, hij zou afstammen van een Joodse meneer Isaac Salas. Uiteindelijk vonden we in Duitsland de overlijdensakte van zijn voorvader, geen Isaac maar David. De akte was in het oud-Duits en moest door een beëdigde vertaler via het Nederlands naar het Spaans worden vertaald, waarna het geheel nog weer door een notaris gelegaliseerd moest worden. Veel mensen in Zuid-Amerika hebben later profijt van die vondst.” Een ander verhaal: „Er was ooit een geliefde en vooraanstaande Joodse burger op Curaçao, Isaac Abinum de Lima. Hij woonde samen met Maria Regina Isenia Jesurun. Zij had een Joodse vader, haar moeder was slavin. Hij kreeg bij haar zes onwettige kinderen. Na zijn dood vroeg men met succes aan de koning om die kinderen alsnog te wettigen. Ze kregen zo alsnog zijn achternaam. Via vrienden in Nederland vond ik het betreffende document. Veel verre nazaten in Zuid-Amerika hebben zo de Spaanse of Portugese nationaliteit gekregen.”
Ze komt nog even terug op haar betovergrootvader. „In het archief van de Snoa vond ik de akte van zijn besnijdenis, maar ook de huwelijksakte –”ketubah”– van zijn ouders, in het Aramees nog wel. De eerste jongens die hij verwekte bij de protestantse Matilde liet hij nog besnijden. Vlak voor zijn overlijden in 1892 is hij alsnog met haar getrouwd. Hij is altijd Joods gebleven en op de Joodse begraafplaats van Barranquilla begraven.” Als bewijs toont ze nogmaals diens grafsteen.
De aanvraagperiode voor een Spaans paspoort is intussen gesloten. Portugal laat nog tot 31 december aanvragen toe.