Religie en recht moeten zelfoverschatting indammen
Willen kerk en recht het geloof in zichzelf herbevestigen of verdiepen, dan is nodig dat er minder wordt beloofd. Laten ze het niet als hun taak zien om de mens te verbeteren of te verheffen, maar om jegens de samenleving de goede norm te demonstreren.
Mijn jeugdjaren in de Oud Gereformeerde Gemeenten in Nederland waren doortrokken van een sterke bevindelijke zucht en zoektocht naar verlossende genade. Ik ben uit deze kring weggegaan omdat ik niet wilde geloven dat geloof knechtend moest uitwerken. Kort na het verlaten van de kerk ben ik in het strafrecht terechtgekomen. Maar de banden met het verleden waren en zijn nooit weg, al was het maar omdat ik onverminderd gebiologeerd de menselijke inspanning om tot verlossing te komen gadesla.
Ik ken geen theologisch concept dat linksom of rechtsom niet uitkomt op verlossing, op genade, op verbinding tussen de mens en wat we God noemen en daarna uitkomt op verbinding tussen mensen onderling. Tussen de religieuze en juridische zoektochten bestaat wat dit betreft niet zo veel verschil. Beide beogen immers een beter leven voor de mens. De rechtsbeoefenaar moet de brug slaan van de harde wettekst naar de kromme werkelijkheid van de overtreder om binnen de ruimte van de wet maat te houden. Mijn al 35 jaar durende pleidooi gaat dan ook over maatvoering en evenredigheid. Een door mij voortdurend gekoesterd motto luidt ”strafrecht met mate”, wat zo veel als terughoudend strafrecht inhoudt.
Geloof
Steeds minder geloof ik in het doeldenken dat de doem van het recht en het geloof is geworden: dat een goede rechtstoepassing een veilige samenleving maakt en dat wie echt, waarachtig, in God gelooft een gezegend leven leeft. Wie in concrete geloofsdoelen denkt, meent dat God alle ellende moet voorkomen, anders zou Hij niet bestaan. Dat is doelgeloof. Eenzelfde doeldenken heeft eveneens het strafrecht geïnfiltreerd: straf moest nieuwe misdrijven voorkomen en anders had de straf gefaald, een opvatting die bij het openbaar ministerie enkele decennia heeft gedomineerd.
Daar stel ik een ander uitgangspunt tegenover. Geloven, straffen en ook liefhebben zijn geen prestaties, zijn niet resultaatgericht. Wandelen op de weg van geloven, van straffen als aanspreken van de criminele burger, van liefhebben als zodanig, is een doel op zich. Deze ‘doelloosheid’, met de handeling die doel is in zichzelf, schept meer rust. In deze optiek telt elk rechtswoord, elke rechtshandeling, als ritueel én als gebaar jegens de rechtsgenoten die om recht vragen nadat zij slachtoffer zijn geworden van een misdrijf.
Hovaardij
Veel gedragsleren proberen bij te dragen aan het heel maken van een gebroken wereld. Dat is een nobel streven. Het is echter maar zeer de vraag of dat bereikt kan worden via het strafrecht en een vervolgingsorganisatie als het openbaar ministerie. In het algemeen vraag ik me steeds vaker af waar de onbescheidenheid vandaan komt dat we uitdragen dat een god of een (strafrechtelijke) institutie veroorzaker of heler is of kan zijn van onze menselijke ellende. Als een veroordeelde een nieuwe moord pleegt, lijkt het soms of de officier van justitie of de rechter gefaald heeft door niet die straf te hebben gevorderd of opgelegd die de nieuwe moord had kunnen voorkomen. Om een oud woord te gebruiken: wat een hovaardij, wat een hoogmoed, te veronderstellen dat er een god is die het menselijk wangedrag verstoort of genocide voorkomt. Wat een zelfoverschatting van het strafrecht te veronderstellen dat de politie als opsporings- en het openbaar ministerie als vervolgingsinstantie nieuwe misdrijven zullen voorkomen.
Mensen zondigen omdat ze nu eenmaal mensen zijn met intrinsiek zwakke neigingen. Wie boven mensen is geplaatst als kerk- of wetsdienaar dient daarom niet uit wraakimpuls te reageren, maar met beheerste, terughoudende acties. Niet om de mens te verbeteren of te verheffen, maar om jegens de samenleving de goede norm te demonstreren. Hoge straffen helpen niet; ze zijn louter nodig om de samenleving voor langere tijd te beschermen tegen gevaarlijke verdachten en ernstige misdrijven. Straf uit beveiligingsoogpunt. Voor het overige is evenredigheid kenmerkend voor een humaan strafrecht.
Willen kerk en recht het geloof in zichzelf herbevestigen of verdiepen, dan is nodig dat er minder wordt beloofd. Religie is er niet om een lekkend dak te herstellen of een ziekte af te wenden. Het recht is er niet om misdrijven te voorkomen. Anders is het een ruilhandel.
Wie uitgaat van de gebroken mens, wie uitgaat van een gebrekkige overheid, díé Gods- en rechtszoeker hoopt dat de kerk en het recht omzien naar zijn verzoek om geloofs- en normbevestiging en de handhaving daarvan, en dat die gebrekkige poging volstaat om vrede te hebben met de soms schamele uitkomst.
Ik realiseer me dat mijn verhaal geen gemakkelijke boodschap inhoudt. Kerk en recht willen zó graag boodschapper van goede tijdingen zijn, willen zó graag vredestichter zijn en problemen, verdriet en ander menselijk leed oplossen. Niet alleen de hopende burger moet dus aan de bak, ook kerk en staat moeten aan de bak om de eigen zelfoverschatting in te dammen. En daarmee de overspannen, onrealistische verwachtingen bij de burger.
Hoop
Naast het gelóóf dat geloven en straffen in zichzelf betekenis hebben, koester ik hóóp op een uitweg uit de juridische en religieuze ontgoocheling. Die is gelegen in de fundamentele onkenbaarheid van de mens en het bestaan. Zo’n bewering vergt enige uitleg. Het niet-weten van de menselijke psyche wordt sinds de verlichting geloochend, omdat de mens denkt steeds meer te weten om daarmee een steeds modernere mens te worden. Maar vanuit het besef (nog steeds) weinig te weten en onverminderd te zien in raadselen en sluiers, ontstaat er meer respect –en mogelijk ook bewondering– voor het onbekende, ongewetene, het mysterie in een medemens of in onszelf. Streven naar diepgaande doorvorsing van dat onbekende klinkt logisch, want wie wil niet verdergaande kennis ontwikkelen? Het antwoord op deze retorische vraag is afhankelijk van wat de doorvorser met die kennis wil aanvangen. Wie denkt met meer kennis mens en wereld te kunnen controleren en beheersen, blijkt zich tot op heden deerlijk te vergissen. Wie denkt dat meer kennis ons gelijk aan God zal maken (lees Genesis 3) en ons meer heerser over de aarde zal maken, is tot op heden bedrogen uitgekomen.
Troost
Een derde uitweg en troost is gelegen in de gedachte dat we niet moeten denken in termen van hoop op materiële verlossing. Ik heb een denkkader gezocht waarbinnen theologie (geloof en kerk) en recht (wetgeving, vervolging, rechtspraak en beleid) gemeenschappelijke grond vinden voor hun problemen en een oplossing kunnen vinden die ten goede komt aan de samenleving. In ieder geval heeft het recht antwoorden nodig op de nijpende vragen rond de tekortschietende rechtshandhaving van dit moment.
Die antwoorden zijn niet eenvoudig en vergen eerder het stellen van weer nieuwe vragen, zoals hoe we van de afgesleten ”gemeenschapszin” weer een gangbaar modern artikel kunnen maken. Zonder besef van gemeenschap, burgerschap en (de noodzaak van) instituties (van religie en recht) kan de individuele rechtszoeker en godzoeker geen persoon worden op wie de wet in brede betekenis het oog heeft. Een mens bestaat immers niet alleen in zichzelf, maar staat gewild of ongewild altijd in verbinding met de omgeving, de andere mens en de natuur. De mensgeschiedenis gaat altijd over de mens in relatie tot die omgeving. Ook recht en religie gaan over de interactie tussen de mens en diens omgeving. Het probleem van verwelkt juridisch en religieus erfgoed vraagt om een nieuw verhaal van recht en religie. Het voorgeschreven medicijn van de religieuze herder en de juridische richter beoogt een verlossing of oplossing die niet ziet op een doel, maar op de af te leggen weg, met bewust gekozen en gekoesterde waarden als verdraagzaamheid, mildheid en overgave. Dat doet een beroep op het individu en is tegelijkertijd een voorwaarde voor samenleven.
Als wij terughoudend moeten zijn met onze menselijke meetlat, wat is in de rechtspraak dan het alternatief voor nietsdoen bij schade aan de gemeenschap? Zónder een levensbeschouwelijke voedingsader zal een vernieuwde samenlevingsmoraal niet goed van de grond komen.
Hoe kan die voedingsader eruitzien? Theologie en recht doen er goed aan minder voor te geven dat ze mens en wereld kúnnen doorgronden. Kennis is en zal altijd beperkt zijn. Laten we de mens respecteren in zijn gebrekkigheid, hem vaker aansprakelijk stellen, hem als volwaardig rechtssubject bejegenen, maar in de praktijk met mildheid tegemoet treden. Vergevingsgezind en barmhartig jegens een gebrekkig bestaan, zoals ook wijzelf gebrekkig tekortschieten. Geloof en strafrecht met mate zijn de beste opwekkers voor een hernieuwd geloof in een solidair bestaan. Indien wij een hek plaatsen om het onzegbare, om het geheimenisvolle mysterie waarin de mens figureert, ontstaat een meer open en diverse gemeenschap.
Liefde
Afkomstig uit uw geloofswereld en uitgaande van mijn affiniteit met het ”gekrookte riet” dat uw geloof hopelijk nog steeds doordesemt, heb ik gesproken over de troost van gebrekkig strafrecht, over de troost van een onkenbaar mysterie. In dat verband eindig ik met de liefde. De liefde in en voor recht en religie houdt niet de vraag in of wij gedragen worden door het mysterie van religie en recht, maar de wens dat het mysterie gedragen wordt door iedereen voor wie het mysterie heilig is en die daarnaar handelt. Het gaat er daarbij om dat wij het mysterie van recht en religie zodanig in ons laten weerklinken dat ieder voor zich geen afstand neemt van de rafeligheid van het recht, maar juist actief gaat bijdragen aan de bloei van het rechtsmysterie dat die rafeligheid een plaats heeft gegeven.
Ik zet mijn mars voor de goede rechtsstrijd voort; ik hoop dat u dat doet met uw geloofsstrijd. De rechtsstrijd en de geloofsstrijd zullen nooit stollen of eindigen, maar meer overtuigingskracht krijgen vanuit het besef dat we op zoek zijn naar, hopen op en verlangen naar een bloei waar we zelf elke dag aan werken, tegen de verdrukking in. Laten we elkaar opbeuren, versterken en vertroosten en elkaar meegeven dat het recht en het geloof elkaar ooit weer zullen ontmoeten.