Humor is een vorm van levenskunst
In zijn prachtige boek ”Een kleine filosofie van de humor” gaat de Zwitserse filosoof Yves Bossart (1983) zowel serieus als speels in op een verschijnsel waarmee iedereen dagelijks te maken heeft: humor.
Een definitie van humor is moeilijk te geven. Elk mens heeft een ander gevoel voor humor. Of bepaalde situaties, uitdrukkingen of verhalen als humoristisch worden ervaren, hangt van de psychische gesteldheid, de gevoeligheid, de opvoeding en de ethische normen van de individuele mens af. Voor sommigen zijn er onderwerpen waar een taboe op rust, bijvoorbeeld thema’s als het geloofsleven, seksualiteit, de dood of raskenmerken. Vertelt iemand een grap over een van deze onderwerpen dan kan dat de toehoorder beledigen en kwetsen. Zo’n kwetsuur kan lang aanhouden.
”Lachen is leven” luidde de titel van een bloemlezing over Nederlandse humor die E. Elias en A. Duif in 1958 publiceerden. Bossart spreekt in zijn boek over „levenskunst” en hij stelt de vraag of een goed leven zonder humor wel denkbaar is. De vraag naar de essentie van het goede leven is filosofisch (en religieus) van aard. Om de verwantschap tussen filosofie en humor aan te tonen, verduidelijkt Bossart eerst wat filosofie is: „Filosofie is de kunst volwassen te worden zonder het kinderlijke gevoel van verwondering te verliezen. […] Filosofie is ook de poging afstand te nemen van de wereld en van jezelf.” Zowel de verwondering als de afstand ten opzichte van jezelf hebben filosofie en humor volgens Bossart gemeen: „Dat is waarschijnlijk ook de reden dat ze in crisistijd allebei hoogtij vieren.”
Sympathiek
Bossarts benadering van de humor is sympathiek, omdat hij zijn eigen definities of omschrijvingen relativeert. Hij is consequent in zijn overtuiging dat humor belangrijk is voor het dagelijks leven van de mens, maar het hoe en het waarom van humor zijn te rebels en te wispelturig om in kaders te vangen.
Iedere zichzelf respecterende psycholoog of filosoof heeft wel eens iets over humor, lachen, glimlachen en schaterlachen geschreven. Waar het lachen in de menselijke geest gezeteld is en waarom het in bepaalde levenssituaties naar buiten komt, hebben diverse denkers op hun eigen manier uit de doeken gedaan. Waarom vinden sommigen van ons het volgende grappig: „Welke kleur haar hadden de oude Romeinen?” Antwoord: „Grijs.” Waarom lachen we, wanneer iemand op straat uitglijdt?
Deze vragen leiden Bossart naar vier globale verklaringen in het hoofdstuk ”Humor – waarom vinden we iets grappig?” De eerste verklaring is dat wij grappen vertellen en lachen ten koste van anderen. We zien dat de ander faalt, voelen ons superieur en worden daar vrolijk van. Volgens de Amerikaanse communicatiewetenschapper Charles Gruner dient de lach „als ventiel voor de spanning en de energie die nodig zijn in de strijd tegen anderen”.
Andere principes
De tweede theorie dateert van de achttiende eeuw en is gebaseerd op het niet kloppen van waargenomen dingen: het contrast of de tegenstelling. Wanneer het verhevene met het profane wordt verbonden, wanneer het grote met het kleine botst, dan ontstaat het komische: iemand draagt bijvoorbeeld een ongelijk paar schoenen of tussen mensen ontstaat hooglopende ruzie over een petieterig onderwerp als een badeend. Ook een ongerijmdheid die ons verstand te boven gaat kan humor opleveren. Bijvoorbeeld de uitspraak van de Amerikaans-Joodse komiek Groucho Marx (1890-1977): „Dit zijn mijn principes, en als ze u niet bevallen, heb ik ook nog andere.”
De derde theorie is afkomstig van de beroemde Frans-Joodse filosoof Henri Bergson (1859-1941). Volgens hem ontspruit het komische aan een mechanisch aandoende stijfheid van de mens. Dat mechanische dekt het leven volgens hem toe, zoals in de situatie dat een douanier op het strand in Bretagne enkele op het nippertje geredde schipbreukelingen om hun pas vraagt. Het lachen is volgens Bergson een soort sociale straf voor mechanische stijfheid: „Lachen is een oproep tot souplesse als basisvoorwaarde voor al wat leeft.”
Onderbewuste
Ten vierde komt de psychoanalyticus Sigmund Freud (1856-1939) aan het woord. Freud ziet grappen als poort naar het onbewuste van de mens. Net als dromen werken grappen volgens Freud „met verdichting, met substituutvorming (vervanging, HE), met dubbelzinnigheden, met denkfouten, met absurditeit en met het verbeelden van het tegenovergestelde”. In grappen, aldus Freud, komt energie vrij doordat de remmingen van het onbewuste worden opgeheven. Dit is wel de minst toegankelijke theorie.
Bossart legt ”Een kleine filosofie van de humor” uit, citeert een grote menigte denkers en roept het nodige wantrouwen op ten aanzien van de geldigheid van al te strakke theorieën. Zijn boek is dankzij zijn grote belezenheid bijzonder leerzaam. Door de kwieke toon, het heldere commentaar en het spel met woorden is het ook een zeer onderhoudend en weldadig humoristisch boek geworden.
Boekgegevens
”Een kleine filosofie van de humor”, Yves Bossart, met een voorwoord van Stine Jensen, uit het Duits vertaald door Gerrit Bussink en Izaak Hilhorst; uitg. Alfabet; 143 blz.; € 17,99