Ministerie moet zich bezinnen op concentratie specialistische zorg
Na maanden van gesteggel zijn het ministerie van Volksgezondheid en de Tweede Kamer eruit. In de toekomst telt Nederland geen vier centra voor kinderhartchirurgie meer, maar slechts nog twee. Utrecht en de gecombineerde centra van Leiden en Amsterdam vallen af; Groningen en Rotterdam mogen door, zo heeft zorgminister Kuipers bepaald.
Ogenschijnlijk is er dus reden weer over te gaan tot de orde van de dag, ware het niet dat het gevolgde parcours dat uiteindelijk leidde tot dat besluit nogal grillig was. De genoemde centra trokken kapitalen uit voor het aantrekken van peperdure lobby’isten. Die bestookten het ministerie met p.r.-verhalen en schroomden niet de zorgkwaliteit van hun rivalen ter discussie te stellen. Hadden dat geld en die inspanningen niet beter naar de patiëntenzorg gekund?
Oud-zorgminister De Jonge koos in december 2021 gedecideerd voor de centra van Utrecht en Rotterdam, Kuipers verruilt Utrecht voor Groningen. Blijkbaar zijn de besliscriteria dus nogal fluïde. Alles bij elkaar belooft dat weinig goeds, want niet alleen de kinderhartchirurgie, maar de hele medisch-specialistische zorg staat voor grote concentratievraagstukken. Als deze betrekkelijk overzichtelijke operatie al zo’n ingewikkelde blijkt, wat betekent dat dan als er straks dossiers aan bod komen waar niet vijf, maar tientallen ziekenhuizen belanghebbende zijn?
Net als De Jonge had ook Kuipers goede hoop dat hij kon terugvallen op harde en objectieve criteria. In dit geval betroffen die de vraag hoeveel hartoperaties een kinderhartchirurg jaarlijks moet doen bij pasgeborenen van hooguit dertig dagen oud om daarin voldoende bedreven te zijn. Zestig, concludeerden Kuipers en de zorginspectie. Logisch, want dergelijke operaties zijn zo zeldzaam dat er bij het openhouden van drie centra altijd wel een is die onder die norm blijft. De keus voor twee is dan gauw gemaakt.
Maar de norm bleek niet te onderbouwen. Sterker nog, de kinderhartchirurg achter wiens onderzoek beide partijen zich probeerden te verschuilen, trok zelf aan de bel: zo stellig waren zijn data niet.
De beide bewindslieden zijn intussen nog een illusie armer: er is in de zorg geen marktmeester die lastige knopen kan doorhakken als de politiek daar niet in slaagt. Althans, de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) is dat niet. Toen Kuipers daar te rade ging, schetste deze toezichthouder niet één, maar meerdere scenario’s. Het belangrijkste NZa-advies luidde om de hartzorg eerst maar eens te clusteren, met de universitaire medische centra van Groningen, Amsterdam en Leiden als de aanbieders voor Noord-Nederland en die van Rotterdam, Nijmegen en Maastricht voor Zuid. Het is een raadsel waarom Kuipers die raad in de wind sloeg.
Eén ding leidt hoe dan ook geen twijfel: de gebeurtenissen rond de centra voor hartchirurgie dwingen tot reflectie en geven alle partijen stof tot nadenken. Het kabinet en het ministerie voorop.