Buitenland

Zie ook: Texas zou zich aan 'executieloterij' schuldig maken

Islamitisch strafrecht kent onthoofding, steniging en kruisiging

Bloedwraak of bloedgeld in Arabië

Door drs. B. Belder
FREIBURG – „Achter me hoorde ik de voetstappen van de beul. Plotseling werd de stilte doorbroken door een stem. Het was Mashoer, de oudste broer van de vermoorde man. Hij riep dat hij mij om Allahs wil vergeven had. Ik kon het niet aan en viel flauw”.

Op het laatste nippertje ontkwam de Saudiër al-Ghamdi aan het wrekende zwaard van het islamitisch strafrecht. Zijn relaas staat opgetekend in de bestseller “Achter Mekka” van de diplomatenvrouw en schrijfster Betsy Udink.

In de ogen van westerlingen staat de islamitische rechtspraak doorgaans gelijk aan draconische straffen. Onthoofding, steniging of zelfs kruisiging zijn dan ook huiveringwekkende doodvonnissen. Udink –zelf onverwacht ooggetuige van zo'n openbare executie– wijdt er een tweetal beklemmende hoofdstukken aan in haar boek.

Zij citeert sjeik Bin Baz: „Iedereen die meedoet aan de steniging van een overspelige vrouw zal beloond worden. En niemand mag bij het werpen schroomvallig zijn”. Voor de beloning zorgt in de optiek van de sjeik Allah zelf.

Vanwaar deze onchristelijke, barbaarse doodstraf? Specialiste dr. Sylvia Tellenbach van het Max-Planck-Institut in Freiburg legt de finesses van het islamitische strafrecht uit. Dat onderscheidt drie groepen delicten: vergrijpen tegen lijf en leven (qisas); een vijftal misdrijven waarop meestal door de koran “vaste straffen” zijn gesteld (hadd) en de overige strafbare handelingen –veruit het merendeel– waar de rechter al naar gelang tijd en plaats zelf vonnis wijst (ta'zir).

Bij vergrijpen tegen lijf en leven geldt het aloude principe van “oog om oog, tand om tand”. Tellenbach trekt een parallel tussen koran en Bijbel (Oude Testament). Wie moedwillig iemand doodt (of verwondt), wordt zelf gedood (of verwond) nadat zijn schuld door de rechter is vastgesteld. De Arabische term luidt qisas, wedervergelding. De familie van het slachtoffer kan overigens genoegen nemen met een bloedprijs (diyat).

De vijf misdrijven waarop vaste straffen (hadd) staan, behelzen ontucht, valse beschuldiging van ontucht (!), het nuttigen van alcohol, diefstal en straatroof. Omstreden is of ook oproer en afval van de islam tot de hadd-delicten moeten worden gerekend.

Honderd kamelen
Kanttekening van Tellenbach: „Bij de hadd- en qisas-delicten wekken minder de misdrijven zelf verbijstering dan de voorziene straffen: afhakken van de rechterhand in geval van diefstal; kruisiging, eenvoudige executie, afhakken van de rechterhand en linkervoet of verbanning voor straatroof; geseling voor bijslaap van ongehuwden en steniging voor echtbreuk; geseling voor betichting van ongeoorloofd geslachtsverkeer alsmede voor alcoholgenot”.

Allemaal zeer onverbiddelijk klinkende islamitische straffen. Waar het omdraait, is natuurlijk de uitvoering. „Voorzover deze misdrijven in de koran verankerd zijn, kan van wijziging of opheffing van de voorziene straffen geen sprake zijn”, informeert de Duitse onderzoekster.

Toch bespeurt zij reeds lange tijd een trend onder vindingrijke islamitische rechtsgeleerden om de toepassing van de harde straffen terug te dringen. „Zeker, in de koran lezen we: „En de dief en de dievegge, houwt hun handen af tot vergelding van wat zij verdiend hebben, als een voorbeeld van kastijding van Allah. En Allah is geweldig en wijs”. Maar wat is een diefstal? Een kwestie van interpretatie. Talrijke criteria zijn inmiddels opgeworpen. Zo dient de dader geestelijk gezond en mondig te zijn. Het Iraanse wetboek van strafrecht verlangt niet minder dan zeventien verschillende kenmerken alvorens een diefstal in de zin van een hadd-delict voor strafbehandeling in aanmerking komt”.

Tellenbach wijst voorts op de essentiële beperkingen voor het uitspreken van een hadd- of qisas-vonnis. De bewijslast vereist een afgelegde bekentenis door de vervolgde of twee mannelijke getuigen van onbesproken gedrag. Gaat het om echtbreuk, dan zijn niet minder dan vier (letterlijke) ooggetuigen noodzakelijk voor een veroordeling van de schuldige.

Interessante aanvulling op de laatste casus: „Ontbreekt ook maar één getuige of geniet hij een twijfelachtige reputatie, dan krijgen de drie andere getuigen zweepslagen wegens laster. Iemand van echtbreuk beschuldigen is dus een riskante zaak”.

Nuancering behoeft eveneens de toepassing van het principe van bloedgeld of vergiffenis in Saudi-Arabië. De overheid laat de bestraffing van het zwaarste delict niet geheel meer over aan particulieren, de bloedverwanten, respectievelijk bloedwrekers. Accepteren de laatsten eventueel bloedgeld of schenken zij zelfs vergiffenis, dan rest de gelukkige veroordeelde alsnog een proces van staatswege.

Dat bloedgeld kan trouwens een waar vermogen zijn. In Saudi-Arabië komt het ongeveer neer op de tegenwaarde van honderd kamelen, meldt Tellenbach. „Bloedgeld na opzettelijke doodslag wordt echter zelden gevraagd omdat geld vragen in plaats van een leven gezien wordt als een zwakte”, zwakt Betsy Udink weer af.

Zwarte beulen
„Dit kan tot bizarre situaties leiden”, vervolgt de auteur van “Achter Mekka”. „In het voorjaar van 1988 werd in Riyad een man onthoofd die vijftien jaar daarvoor een andere man had vermoord. Het slachtoffer liet bij zijn dood twee kleine kinderen achter. Het wachten was op de meerderjarigheid van het oudste kind, een dochter, die dan een uitspraak zou mogen doen over bloedwraak of bloedgeld”.

„Toen het meisje de volwassenheid had bereikt, eiste zij het leven van de moordenaar van haar vader. De dader werd kort daarna onthoofd – nadat hij vijftien jaar in de gevangenis op zijn lot had zitten wachten”.

Die onthoofding geschiedt in het Saudische koninkrijk met het zwaard, „omdat het islamitische recht het kwellen van de ter dood veroordeelde verbiedt en deze wijze van sterven als de minst pijnlijke geldt” (Tellenbach). De lectuur van Betsy Udink wekt een andere indruk.

Bij deze nauwkeurige, in beeldende taal sprekende waarneemster stuiten we nog op een intrigerend detail: „Sinds mensenheugenis wordt in Saudi-Arabië het beulswerk uitgevoerd door zwarten – slaven en hun afstammelingen. Op zwarte Saudiërs die buiten het stammensysteem staan kan geen bloedwraak worden genomen. Het zwaard van een zwarte maakt een einde aan de vicieuze cirkel van geweld die na een moord op een Saudiër kan ontstaan”.

Lang niet alle staten in de islamitische wereld passen het islamitische strafrecht toe, benadrukt dr. Tellenbach. Maar waar dat wel of deels gebeurt –Saudi-Arabië, enkele Golfstaten, Libië, Iran, Pakistan en Afghanistan–, daar gaat het ook op voor allen die zich op hun grondgebied bevinden. Inclusief buitenlanders.

De Duitse zakenman die momenteel in een Iraanse kerker zucht vanwege een intieme relatie met een Perzische schone, heeft daar alle weet van. De landgenoot van Tellenbach is ter dood veroordeeld „omdat het geslachtsverkeer tussen een niet-moslim en een islamitische vrouw” in het land van de mollahs het zwaarste vonnis vraagt.