Ook het derde deel van de ”Redelijke godsdienst” verdient een hertaling, vindt drs. W. M. Meijer. Wie dit deel weglaat, amputeert een belangrijk deel van à Brakels geestelijke nalatenschap.
Uitgeverij De Banier werkt aan een hertaling van de ”Redelijke godsdienst” van Wilhelmus à Brakel. Bij de presentatie van het eerste deel meldde de uitgever dat het derde deel niet hertaald wordt. Bij de christelijke lezer zou hieraan „minder behoefte” zijn dan aan de eerste twee delen. De keuze van de uitgever is op zijn minst opmerkelijk te noemen.
Deze keuze is overigens niet iets nieuws. Ook bij de in 1997 gepresenteerde Engelse vertaling van de ”Redelijke godsdienst” ontbreekt het derde deel. Volgens de vertaler is à Brakels uitleg van de Openbaring aan Johannes „verreweg het zwakste en meest controversiële element van zijn werk en heeft daarom nooit de blijvende erkenning en goedkeuring ontvangen die zijn toegekend aan de ”Redelijke godsdienst” zelf.”
Staat dit weglaten van een deel van iemands geestelijk nalatenschap echter niet gelijk aan een amputatie? A Brakel zelf heeft oorspronkelijk de onderverdeling in drie delen niet gemaakt. Hij wilde zijn werk als één geheel presenteren. Dat blijkt mede uit het feit dat de pagina’s bij de eerste druk in 1700 over het geheel van twee banden zijn doorgenummerd.
Ook al is de latere verdeling in drieën logisch te noemen, het zijn niet drie afzonderlijke geschriften. Het ene deel kan niet zonder het andere. De schrijver heeft het als zodanig willen laten verschijnen om daardoor mede de gang van Gods genadeverbond in verleden, heden en toekomst voor te stellen.
Schriftvisie
Daarbij komt de vraag naar boven of met het weglaten van ”De Bedeelinge des Verbondts in het O.T. ende in het N.T.” de rest van à Brakels geestelijke nalatenschap wel verstaan kan worden. Ik geef hier een paar voorbeelden van.
Wanneer à Brakel schrijft over de opstanding der doden (deel II; LVIII; VI), dan betoogt hij onder andere dat alle mensen tegelijk zullen opstaan, op de jongste dag. Hij wijst het idee af dat de martelaren eerder zullen opstaan, als Christus op de wereld komt om daar duizend jaar te regeren, „gelijk de chiliasten, of duizendjarigen verzinnen uit Openb. 20.” Ditzelfde herhaalt hij een hoofdstuk later. Iemand die een beetje bekend is met deze oude schrijver, zal zich afvragen: „Maar à Brakel was toch zelf een chiliast? Over wie heeft hij het hier dan?” Het antwoord op die vraag is alleen te vinden in het derde deel.
Wanneer de nadere reformator schrijft over de Schriftvisie (deel I; II; XVIII-XXXI) bestrijdt hij de roomse traditie, die uitgaat van een vierderlei Schriftzin. Een Bijbeltekst heeft volgens deze traditie een letterlijke, een allegorische, een anagogische en een tropologische betekenis. A Brakel vindt dit echter ongerijmd. „Dit is de Heilige Schrift tot dwaasheid maken.” God spreekt nooit dubbelzinnig. Ieder Schriftgedeelte heeft maar één betekenis. Deze ene betekenis is de letterlijke zin zoals deze door de Heilige Geest bedoeld is. Juist in het derde deel kunnen we ontdekken wat à Brakel hier precies mee bedoelt. Velen mogen zijn uitleg van het Bijbelboek Openbaring op zijn minst opmerkelijk vinden. Echter, gezien vanuit zijn visie op de Heilige Schrift zoals verwoord in het eerste deel wordt zijn uitleg begrijpelijk en zijn er nog voldoende behartigenswaardige zaken in te ontdekken.
Joodse volk
Als laatste wil ik de vinger leggen bij een bijzonder aspect van de theologie van à Brakel dat ook geldt voor veel andere vertegenwoordigers van de Nadere Reformatie: hun grote verwachting voor het Joodse volk. Tot aan de Tweede Wereldoorlog was dit een van de weinige momenten in de geschiedenis van de christelijke kerk in West-Europa waarbij er niet anti-judaïstisch gedacht, gepreekt en geschreven werd. Men schreef juist positief over het oude verbondsvolk van God en verwachtte de terugkeer naar het Beloofde Land en de bekering van de Joden. Bij à Brakel leefde de verwachting dat Christus ieder moment kon wederkomen, maar nog niet tijdens zijn leven. Want volgens de profetieën zou eerst het Joodse volk naar Palestina terugkeren alvorens Christus zou wederkomen. Willen we deze bijzondere toekomstverwachting nader leren kennen en niet meegezogen worden in het weer oplevende anti-judaïsme binnen de christelijke kerken, dan is het nodig dat het derde deel van de ”Redelijke godsdienst” voorhanden is.
Verwondering
A Brakel zou de hertaling van zijn werk zeker hebben toegejuicht. In zijn voorrede laat hij namelijk duidelijk blijken dat de ”Redelijke godsdienst” bedoeld is voor het gewone volk om samen te lezen en te bespreken. Zoals we vroeger het gezelschapsleven kenden of tegenwoordig Bijbelstudie- of gesprekskringen. Maar wat zou à Brakel gevonden hebben van deze amputatie van zijn hertaalde geestelijke testament?
Juist in het laatste deel van zijn geestelijke nalatenschap wil à Brakel ons meenemen door de Schrift heen. Opdat we ons samen met hem gelovig en eerbiedig zouden verwonderen over Gods trouw aan Zijn genadeverbond. Wat zou dat zegenrijk zijn! Het schijnt alleen zo te zijn dat we daarvoor de Oudhollandse taal machtig moeten blijven. Of toch een hertaling waard?
De auteur is predikant van de hervormde gemeente te Tholen. Hij rondde zijn studie theologie aan de Universiteit Utrecht af met een doctoraalscriptie over de visie op het duizendjarig rijk en de toekomst van het Joodse volk bij Wilhelmus à Brakel (2002).