CGK, laat u inzake GTU niet leiden door vrees en onjuiste argumenten
De bezorgdheid bij christelijke gereformeerden over de gevolgen van de oprichting van de Gereformeerde Theologische Universiteit (GTU) is begrijpelijk, maar de argumentatie is regelmatig ondeugdelijk en soms verdrietig, vindt dr. William den Boer.
Als lid van de Christelijke Gereformeerde Kerken (CGK) studeerde ik van 1996 tot 2004 aan de Theologische Universiteit Apeldoorn (TUA), om daar vervolgens van 2005 tot 2012 werkzaam te zijn. Mijn werkterrein verplaatste zich in 2011 en 2012 naar de Theologische Universiteit Kampen (TUK). Zo volg ik sinds enkele jaren de ontwikkelingen richting een GTU vanuit een dubbel perspectief. In dit artikel verwijs ik enkele malen direct naar het opinieartikel van Wim Kok in deze krant (RD 13-12). Hij verwoordt een bezorgdheid die breder leeft in de CGK en hanteert argumenten die vaker worden gebruikt (bijvoorbeeld ds. P. Roos in RD 10-12, geciteerd uit Bewaar het Pand).
Kerk en universiteit
Wim Kok maakt een te directe koppeling tussen de universiteit en de kerken. Een fusie tussen universiteiten van kerken is geen fusie van kerken. Dat bewijst bijvoorbeeld de Nederlands Gereformeerde Predikantenopleiding (NGP, een van de fusiepartners), die al ruim tien jaar aan de TUA is gevestigd. De TUA vormt met de NGP feitelijk al jaren een GTU in het klein. Zij geeft plaats aan de Nederlands gereformeerde dr. Jaap Dekker als bijzonder hoogleraar en verzorgt 80 procent van de opleiding van NGK-studenten tot predikant.
De jarenlange intensieve samenwerking in het onderzoek (sinds 2001) tussen de TUA en de TUK heeft evenmin kerkelijke consequenties gehad.
Wie iets breder kijkt in kerkelijk Nederland, ziet hoe de hersteld hervormden hun studenten in de collegebanken van de Vrije Universiteit (VU) laten plaatsnemen naast onder anderen imams-in-opleiding en vrijzinnige protestanten. Ook dit zal niet gauw vertaald worden in kerkelijke gevolgen.
Waarom dan wel die vrees in de richting van de vrijgemaakten, met wie tal van plaatselijke CGK-gemeenten in allerlei stadia van eenheid verkeren vanwege een zekere mate van theologische en geestelijke herkenning?
In dit verband dient nog een misverstand uit de weg te worden geruimd. Het Hersteld Hervormd Seminarie (HHS) verzorgt slechts 40 procent van zijn opleiding zelf; hersteld hervormden kunnen dus niet zelf „een eigen invulling aan de opleiding” geven, zoals ds. P. Roos in Bewaar het Pand veronderstelt. Ds. Roos suggereert bovendien dat het HHS niet zou willen participeren in de GTU uit „beduchtheid” voor „inbreng van kerken als de GKV en NGK.” Die beduchtheid zal toch hopelijk niet groter zijn dan beduchtheid voor liberale, seculiere en islamitische invloeden die hersteld hervormde studenten nu aan de VU ondergaan?
Vrees
Opvallend is het regelmatige gebruik van het woordje ”vrees”, zowel in de bijdrage van Wim Kok als elders in verband met de GTU. Kok acht de gedachte achter de GTU „zeer begrijpelijk”, maar „vreest” dat de vroomheid die de CGK voorstaat „bij de GKV en de NGK niet in goede handen is” en „vreest” dat „door samenwerking het uitstekende culturele klimaat aan de TUA verloren gaat.”
Hij suggereert verder dat de band tussen de TUA en de achterban drastisch zal verminderen, „vreest” vooral voor het behoud van „onze identiteit wat betreft het openstellen van de ambten voor de vrouw en het denken over homoseksuele relaties”, en „vreest” ten slotte dat er bij een positief besluit voor de GTU geen weg terug is en dat de CGK dan „beslist hun bevindelijk-Schriftuurlijke identiteit” verliezen.
Laat déze vrees alstublieft niet het beleid van de CGK bepalen. Is de CGK zonder of in tegenstelling tot al die anderen dan zo uitstekend wat vroomheid en identiteit betreft? En zo ja, waar zit dat dan in en waaruit blijkt dat? En zijn deze zaken dan meteen in gevaar wanneer we met gereformeerden van andere snit een theologische universiteit organiseren? Wat is dat voor identiteit en vroomheid, die in zo’n context meteen zou verdwijnen en kennelijk geenszins als lichtend licht en zoutend zout zal of kan werken? Ontbreekt het de TUA en de CGK dan aan een gezond vertrouwen in de kracht van de godzaligheid, juist als die met goede wetenschap wordt verbonden? Ik hoop het niet.
Vrouw en ambt
Tegen elk van de ”vreespunten” die Wim Kok noemt, zou inhoudelijk beslist het een en ander zijn in te brengen. Ik beperk mij tot twee die mijns inziens symptomatisch zijn voor een dieper liggend probleem.
In de eerste plaats het standpunt over de vrouw in het ambt dat momenteel (weer) op de tafel van de GKV-synode ligt. Ik wees al op het feit dat de TUA sinds jaren de NGP herbergt. Dat daar ook vrouwen worden opgeleid tot predikant –en dus grotendeels ook door de TUA– heeft de nauwe samenwerking als opleidingen niet verhinderd en de identiteit van de CGK op dit punt niet gewijzigd.
Bovendien, diverse predikanten en gemeenteleden van CGK-huize pleiten al jarenlang openlijk voor vrouwelijke ambtsdragers. Op de CGK-synode van 1998 was er al sprake van een minderheidsrapport dat pleitte vóór deze ruimte, naast een meerderheidsrapport met argumenten ertegen.
Het gaat mij hier niet om de argumenten als zodanig, en ik kan mij de zorgen over allerlei ontwikkelingen in dezen goed indenken. Het gaat mij nu om het feit dat het standpunt dat in dezen in vrijgemaakte kring door een deel wordt ingenomen, inhoudelijk niet afwijkt van de standpunten die door christelijke gereformeerden worden ingenomen. Zijn we niet juist geroepen om ook in dit soort moeilijke kwesties naar elkaar om te zien, samen de Schriften te lezen en waar nodig elkaar te behoeden voor het overschrijden van de grenzen van Schrift en belijdenis waaraan we ons beiden hebben gebonden?
Ik mis de bescheidenheid die ook de CGK in dezen past: weten wij het dan echt zo veel beter dan die anderen? Zijn wij zelf als CGK zo één in geloof en in vroomheid en in Schriftverstaan? Of is het ten diepste onze eigen zwakte en verdeeldheid die ons angstig maakt voor meer omgang met en daardoor wellicht toenemende invloed van een al even zwakke en verdeelde andere groep gereformeerde christenen?
Vroomheid en bescheidenheid
Wim Kok vreest dat „die vroomheid [namelijk in de zogenaamde voetiaanse verbinding van vroomheid en wetenschap] bij de GKV en de NGK niet in goede handen is.” Zo’n opmerking stemt mij verdrietig. Is deze vroomheid bij de CGK dan wel in goede handen? Zou dat geen hoogmoed zijn? En waarop is deze vrees eigenlijk gefundeerd? Kent Wim Kok de principes én de praktijk van de Theologische Universiteit Kampen op dit punt? Hoe in gezamenlijke vieringen, gebedssamenkomsten en in de vormgeving van het curriculum invulling wordt gegeven aan de verbinding van vroomheid en wetenschap?
Voetius noch vroomheid is voorbehouden aan de CGK en de TUA. Verschillen zijn er op dit vlak wel aan te wijzen, maar is de wereldwijde veelkleurigheid in vroomheid niet eerder reden tot verwondering én bescheidenheid dan reden tot vrees? We zijn geroepen om ook hierin van elkaar te leren en elkaar waar nodig voor eenzijdigheden en valkuilen te behoeden.
Het was de generale synode van de CGK die in 2015 opdracht gaf om nader vorm te geven aan het plan voor een Gereformeerde Theologische Universiteit. Aan die opdracht is gevolg gegeven en nu ligt het rapport op de synodetafel. Ik hoop dat niet vrees, maar geloofsvertrouwen, bescheidenheid en dienstbaarheid doorslaggevend zullen zijn in de besluitvorming. Samen verder, in Zijn dienst.
De auteur is als postdoconderzoeker en projectleider kennisvalorisatie verbonden aan de Theologische Universiteit Kampen.