Burgerparticipatie doet meer kwaad dan goed, stelt mr. Corry-Anne van der Tang-Everse.
Eind oktober gaf een groep burgemeesters, wethouders en raadsleden het waarschuwingssignaal ”code oranje” af: de lokale democratie verkeert in zwaar weer. Hoog tijd, volgens hen, om te gaan experimenteren met nieuwe vormen van democratie. In deze krant was er geen aandacht voor deze waarschuwing, wellicht vanuit de gedachte dat het om een storm in een glas water gaat. Het lijkt ook een onderwerp waarbij principes niet echt in het geding zijn. Maar niets is minder waar.
”Code oranje” komt niet uit de lucht vallen. Wetenschappers pleiten al langer voor bijvoorbeeld democratie zonder politieke partijen, verkiezingen via loting en meer referenda. De spiksplinternieuwe verkiezingsprogramma’s staan er vol mee. De PvdA wil meer burgerparticipatie, D66 wil de Eerste Kamer afschaffen en de VVD wil experimenteren met tussentijdse lokale verkiezingen. Er is duidelijk sprake van een trend.
Wat is het probleem volgens de bestuurders die aan de bel trekken? Ze spreken grote woorden: al jaren is het vertrouwen in de politiek laag. Burgers ervaren een kloof tussen zichzelf en hun vertegenwoordigers. Ook pakt de politiek niet door en maakt ze beloften niet waar. Politieke partijen komen niet meer met effectieve oplossingen maar denken te traditioneel. Het is één grote klaagzang, met een gebrek aan concrete voorbeelden.
Legitimiteit
Op die klaagzang is het nodige af te dingen. Allereerst blijkt dat vertrouwen in politiek altijd al laag is geweest: rond de 35 tot 40 procent. Het hoort ook gewoon bij Nederland. Alles wat naar macht riekt en ieder die boven het maaiveld uitsteekt, wordt met cynisme onthaald. Doe maar normaal, dan doe je al gek genoeg.
Maar volgens de aanjagers van ”code oranje” is er desondanks een probleem. Door het lage vertrouwen raakt volgens hen de legitimiteit van het gemeentebestuur in het geding. Het bestaansrecht van het openbaar bestuur hangt blijkbaar af van de mate van betrokkenheid van burgers.
Maar die redenering gaat alleen op bij een bepaalde visie op het waarom van de overheid. Ga je uit van volkssoevereiniteit, dan staat of valt het bestaansrecht van het bestuur inderdaad met de gratie van het volk. Accepteert het volk een besluit, dan heeft het legitimiteit, zo niet, dan draaien we het met groot gemak weer terug. Weinig betrokkenheid bij politieke besluitvorming is dan daadwerkelijk een probleem.
Ga je echter uit van verleende soevereiniteit, dan regeert de overheid bij de gratie Gods. Besluiten moeten inhoudelijk iets weerspiegelen van Bijbelse gerechtigheid. De overheid is gegeven om het algemeen belang te behartigen, de orde te handhaven en machtsmisbruik tegen te gaan. De controle van de macht door de gemeenteraad is essentieel. Vestig op prinsen geen vertrouwen. Weinig vertrouwen in de macht is dan juist gezond.
De oplossing zoekt de actiegroep in een verandering van het systeem. De gemeenteraad moet vervangen worden door ingelote burgers. Het burgerakkoord dat zij sluiten moet het college uitvoeren. Weg met het politieke gekonkel. Daarmee wil men in feite terug achter de Wet dualisering decentraal bestuur van 2002. Eerder was er een hiërarchische relatie tussen raadsleden en wethouders, maar door de wet moesten de verhoudingen politieker en ‘spannender’ worden. Qua structuur wil de actiegroep dus terug naar het monistische stelsel uit de vorige eeuw.
Los daarvan vormt burgerparticipatie een regelrechte aanval op de vertegenwoordigende rol van raadsleden. Burgers zijn het namelijk altijd met elkaar oneens en denken vooral vanuit hun eigenbelang. Volksvertegenwoordigers proberen tot een compromis te komen met het oog op het algemeen belang. Maar wanneer burgers rechtstreeks met ambtenaren om tafel kunnen, hebben ze hun vertegenwoordigers niet meer nodig en raakt het algemeen belang uit beeld. Daardoor wordt het onwerkbaar. Directe democratie gaat gewoon niet samen met representatieve democratie.
Voor goed bestuur is bovendien een functionele ‘kloof’ nodig. Natuurlijk luister je in een representatieve democratie naar de wensen van de kiezers, maar vervolgens moet je wel enige afstand kunnen nemen, overzicht creëren en zoeken naar oplossingen die de gehéle samenleving dienen.
Burgerschap
Tot slot: we hebben al decennialang ervaring opgedaan met burgerparticipatie. Interactief beleid en inspraak worden al sinds de jaren negentig ingezet om de kloof tussen kiezer en gekozene te verkleinen. Maar bestuurskundigen concluderen dat dit alles niet bepaald heeft bijgedragen aan het burgervertrouwen. Het heeft tot hogere verwachtingen geleid, die niet waargemaakt konden worden. Burgers zijn terecht teleurgesteld.
Niet aan burgerparticipatie is daarom behoefte, maar aan burgerschap. De overheid moet minder zelf willen doen en verantwoordelijkheden aan de burgers teruggeven. Dan kunnen burgers participeren op het juiste niveau: niet in de politiek, maar in de samenleving. Stop burgerparticipatie, start burgerschap!
De auteur is wetenschappelijk medewerker bij de Guido de Brès-Stichting, het Wetenschappelijk Instituut van de SGP.