Alleen verbondsdenken kan acceptatieplicht aan
De wortel van het probleem van het reformatorisch onderwijs ligt in de verbondsvisie, reageert dr. Henk Dijkgraaf.
Het is een interessant gedachte-experiment van prof. dr. A. Huijgen in zijn lezing over een eventuele acceptatieplicht voor reformatorische scholen (RD 23-12): Wat zal er gebeuren als een seculiere leerling toetreedt tot een klas met reformatorische scholieren? Huijgen veronderstelt dat de seculiere leerling meer invloed zal hebben op zijn reformatorische klasgenoten dan andersom. Het zou zomaar kunnen dat deze veronderstelling juist is.
De oorzaak van dit seculiere eenrichtingsverkeer is volgens Huijgen de zwakte van de reformatorische identiteit. Deze is flinterdun omdat zij slechts wordt gedragen „door de subculturele kenmerken van de ouders.” En het zou zo maar kunnen dat ook deze veronderstelling juist is. De ervaring leert dat een groot aantal leerlingen op reformatorische scholen zijn identiteit vooral ophangt aan een reeks ”identity markers” die bepalen wie wel en wie niet tot de refokring behoort: de bekende riedel van geen televisietoestel in huis, geen broeken voor meiden en geen recreatie op zondag. Het zijn randvoorwaarden die op geen enkele manier de kern van de persoonlijkheid raken en die –zacht uitgedrukt– niet als inspirerend worden ervaren.
Veel van deze leerlingen halen ook geen inspiratie uit een persoonlijke band met God omdat hun opvoeding thuis en in de kerk in wezen niet verschilt van die van seculiere jongeren. Juist datgene wat Huijgen terecht kenmerkt als hét verschil tussen christelijke en niet-christelijke leerlingen –de beloften van het verbond– blijft in deze opvoeding een externe realiteit. Ouders nodigen hun kinderen niet uit om op God te vertrouwen, omdat er in hun perceptie geen basis is voor dit vertrouwen. Kinderen ervaren God niet als betrouwbaar, omdat hun geleerd wordt dat ze er niet van uit kunnen gaan dat de beloften van God ook op hen van toepassing zijn. De vraag of het heil ook voor hen bedoeld is, blijft voor hen onbeantwoordbaar.
Wortel
Het verbaast mij echter dat Huijgen vervolgens niet de bijl aan de wortel van de boom legt. In plaats van een woelderinkiaanse rehabilitatie van verbond en doop te bepleiten, stelt hij een herdefiniëring voor van het begrip identiteit. Identiteit is niet zozeer een statische „set van waarheden”, maar een gedeeld „einddoel waar je naar toegetrokken wordt, omdat deze identiteit zo aantrekkelijk is.” Niet langer identiteit als grondslag maar identiteit als richting. Maar wat we hiermee opschieten, wordt niet duidelijk.
In de eerste plaats maakt Huijgen niet expliciet wat dit „einddoel waar je naar toegetrokken wordt” is en wat deze door het einddoel gedragen identiteit aantrekkelijk maakt. In de tweede plaats: als de oorzaak van de fragiele reformatorische identiteit ligt in de godsdienstige opvoeding in gezin en kerk, waarom zouden we de oplossing dan zoeken in een taalspel met de identiteit van de school als inzet?
Intussen zijn de consequenties die Huijgen voorspiegelt aan de „nieuwe reformatorische leraar” die zich geconfronteerd ziet met niet-gelovige leerlingen in zijn klas van belang: de definitieve teloorgang van de vanzelfsprekendheden van het ons-kent-onsdenken, de onvermijdelijkheid van een nadere bezinning op het onderscheid tussen seculiere en christelijke kinderen met wie God een „verbinding” is aangegaan (hier spreek Huijgen wel expliciet over verbond en doop), de noodzaak van een christelijke levens- en wereldbeschouwing op basis van een weldoordachte scheppingstheologie en een hernieuwde aandacht voor de geesteswetenschappen als het vormende element in het onderwijs.
Maar hiermee is het probleem van een opvoeding zonder hoop nog niet geadresseerd. Precies honderd jaar gelden deed dr. H. Bavinck dat wel, in een boek met de archaïsch klinkende titel ”De opvoeding der rijpere jeugd”.
Heidenkinderen
Bavinck waarschuwt ervoor christenkinderen te beschouwen als heidenkinderen. Deze kijk op het kind hoort niet thuis in een gereformeerde theologie omdat hij Gods verbond miskent en de christelijke opvoeding waardeloos acht. Het gevolg is dat bekering pas als bekering erkend wordt wanneer zij een revolutionair karakter draagt. Maar voor de reformatoren is bekering „in den regel, dat is bij de kinderen des verbonds, de openbaring van het zich ontwikkelend leven der wedergeboorte, het openbreken van de knop, die bloesem en vrucht verborgen houdt, de vrije aanvaarding van hetgeen het kind eerst onbewust uit genade ontving, de inwilliging van den eisch des verbonds, welke de gave des verbonds veronderstelt.”
Nadenken over het verbond kan niet slechts een consequentie zijn van de identiteit-als-richtingdenken maar is er de noodzakelijke voorwaarde van. Identiteit als richting –wat het ook moge betekenen– maakt de identiteit als zodanig niet per se aantrekkelijk. De christelijke identiteit is voor leerlingen slechts aantrekkelijk als het onderwijs hen inwijdt in de schepping als de werkelijkheid waarin zij de sporen van dezelfde God ontdekken die zij in Christus hebben leren kennen als hun Vader, zoals Bavinck betoogt in zijn ”Gereformeerde dogmatiek” (I, 10, 89): „Maar de Christen, gewapend met de bril der Heilige Schrift ziet God in alles en alles in God. Daarom treffen we in de Schrift een natuurpoëzie en eene geschiedbeschouwing aan, zooals die nergens wordt gevonden. De geloovige vindt zich dus met zijne Christelijke belijdenis ook in de wereld terecht; hij is er geen vreemdeling in, en ziet daar geen anderen God heerschen, dan dien hij in Christus als zijn Vader aanroept. Door die algemeene openbaring voelt hij zich in de wereld thuis; het is Gods vaderlijke hand, uit welke ook in het natuurlijke alle dingen hem toekomen.”
Pas wanneer reformatorische leerlingen God als hun Vader leren aanroepen, zijn ze meer thuis in de wereld dan hun seculiere klasgenoten. Als dat het geval is, zijn een scheppingstheologie en een christelijke levensbeschouwing niet slechts een externe realiteit maar een expressie van de God Die hen zo kostbaar acht dat Hij Zijn Zoon gegeven heeft om hen niet slechts van de wereld maar ook voor de wereld te redden.
De auteur is docent Engels aan evangelische school De Passie in Wierden.