„Zonder Zwart is orgelgeschiedenis een stuk saaier”
Als de Bovenkerk straks geen kerk meer is -ongelóóflijk trouwens-, biedt het orgel van Hinsz alle mogelijkheden om deze kerk toch voor de Nederlandse cultuur te behouden.
Dat zei Hans Fidom, bijzonder hoogleraar orgelkunde aan de Vrije Universiteit te Amsterdam, zaterdagmiddag tijdens een herdenking van Willem Hendrik Zwart in de Bovenkerk te Kampen. Zwart was van 1954 tot 1995 organist van de Bovenkerk. Zaterdag was het twintig jaar geleden dat hij overleed.
Als we met dit orgel van Hinsz blijven omgaan zoals Zwart dat graag zou hebben gezien, zei Fidom, dan gaat dit orgel misschien nog wel een mooie toekomst tegemoet, ook als de Bovenkerk geen kerk meer zou zijn. „Juist dit orgel voegt zich als geen ander instrument naar de verschillende stijlen in de orgelwereld.”
De herdenking van ”WHZ” werd geopend door leerlingenconcerten van Wim Magré, Willem H. Boog en Daniel Rouwkema. Rouwkema presenteerde een posthume uitgave van W. H. Zwarts Toccata over Psalm 146.
Fidom was van 1977 tot 1984 orgelleerling van Zwart. „In die jaren is Zwarts manier van musiceren in mijn systeem gaan zitten.”
Willem Hendrik Zwart was als organist echt een zoon van zijn vader, Jan Zwart. „Jan Zwart had in zijn tijd de brug geslagen tussen het orgel als elitair statussymbool en als voertuig voor een eigen Hollandse koraalkunst, die kan opbloeien in de protestantse eredienst. Hij heeft daarin willen aansluiten bij Sweelinck en Van Noordt. Sweelinck was de componist van „dan zus en dan zoo.” Jan Zwart heeft die lijn voortgezet. Je kon een koraal „dan zus en dan zoo” behandelen. Zo heeft Willem Hendrik Zwart het mij ook voorgedaan: „Je kunt het zó doen, maar ook zó”, ook al was hij zelf van Sweelinck niet gecharmeerd.”
Jan Zwarts leerlingen Cor Kee en Willem Mudde zetten aanvankelijk „Zwarts rijke harmonische stijl” voort, maar volgden later toch een eigen route in het zoeken naar nieuwe technieken en eigentijdse vormen.
Het waren, zei Fidom, Feike Asma en Willem Hendrik Zwart die ervoor zorgden dat „het speelveld dat Jan Zwart ontgonnen had”, niet braak bleef liggen. „Hun muzikale leven kenmerkte zich door een combinatie van historiciteit, religiositeit (want hun orgelspel was onlosmakelijk verbonden met geloof en kerk) en een wat ongericht anti-intellectualisme.”
Fidom begrijpt de bewondering voor W. H. Zwart. „In zijn spel speelde altijd een stuk sentiment een rol, waarbij het orgel soms wel eens echt over de kop ging. En dat laatste lukt hier in de Bovenkerk heel goed.”
De hoogleraar orgelkunde herinnerde er aan dat Ewald Kooiman in 1977 ook een lp met werken van Jan Zwart opnam. „Dat hij dat uitgerekend deed in de Bovenkerk, was natuurlijk niet zo aardig van hem. Maar Willem Hendrik Zwart vond dat helemaal niet erg. Toen hij Kooiman beluisterde, zei hij: „O, nou, zo kun je pa’s muziek kennelijk ook spelen.”
Willem Hendrik Zwart speelde zoals hij zelf vond dat hij spelen moest. „Het resultaat was een aandachtige manier van orgel spelen, aandachtig in timing, in registratie, in het omgaan met de geweldige akoestiek van deze kerk. Hij plaatste de klank altijd zo prettig in de ruimte. Zwart was artistiek echt geïnspireerd door deze kerkruimte en door dit orgel van Hinsz. Een orgel mag zijn bespeler nooit aanvallen. Dat doet dit instrument ook niet. Het blijft altijd elegant, bezit een enorm rijk palet aan barokke klanken. Doordat het bij de grote restauratie in de jaren zeventig van de vorige eeuw zijn eigen geschiedenis mocht behouden, is dit een orgel gebleven met veel potentie. ”
Willem Hendrik Zwart was, samen met Feike Asma, van belang voor de geschiedenis van de orgelkunst in het Nederland van de twintigste eeuw, zei Fidom. „Zonder deze twee organisten is die geschiedenis eenvoudigweg niet compleet, en trouwens ook een stuk saaier.”
De herdenking van ”WHZ” werd afgesloten met een concert door diens zoon Everhard Zwart. Hij speelde een programma met muziek van W. H. Zwart, Gerhardt, Brosig, Hesse, Yon en Karg-Elert.