Josua van Iperen: de kleine vuurtoren van Veere
Josua van Iperen uit Veere: die naam kom je tegen als je de psalmberijming van 1773 doorbladert. Hij was een van de predikanten die het psalmboek maakten. Een groot geleerde was de Zeeuw Van Iperen niet, eerder een wat tragische figuur. Maar zijn biografie geeft een duidelijk beeld van hoe een gewone stadspredikant ten tijde van de verlichting dacht en werkte. Van Iperen is als een kleine vuurtoren die de grote in perspectief zet.
Dat zegt ds. W. Peene (44) uit Kootwijkerbroek. De hervormde predikant promoveert donderdag 12 januari in Leiden op een studie waarin hij het leven van Josua van Iperen (1726-1780) minutieus beschrijft. Promotor is prof. dr. Ernestine van der Wall.
U bent oudtestamenticus. Waarom dan een proefschrift over een 18e-eeuwse predikant?
„Dat is een heel verhaal. Ik ben met de berijming van 1773 opgegroeid. Daarin kom je voorin de naam van Josua van Iperen tegen, de dominee uit Veere die meegewerkt heeft aan het psalmboek. Dat sprak tot de verbeelding, want ik ben zelf in Arnemuiden, op Walcheren, opgegroeid. Toen ik een jaar of 11 was, had ik in Veere in een oud winkeltje vol boeken, oude foto’s en gravures een bijzondere sensatie. Daar kwam mij namelijk een afbeelding van Josua van Iperen onder ogen. Een historische ervaring: de man die ik van naam kende, kreeg ineens een gezicht. Hij kwam een stuk dichterbij. Na mijn afstuderen in 1998, met inderdaad als hoofdvak Oude Testament, bleef het historisch onderzoek trekken. Ik vond het wel leuk om bijvoorbeeld de geschiedenis van een classis uit te zoeken. Of verder te gaan met Josua van Iperen. Het is het laatste geworden. Ik heb er, naast mijn werk in de pastorie, zo’n tien jaar over gedaan.”
U schreef een uitvoerige studie over een gewone gemeentepredikant. Waarom is dat interessant?
„Een gewone stadspredikant stond op zondag op de preekstoel. Wat hij zei, kwam bij de gewone man binnen. Dat geldt bijvoorbeeld in veel mindere mate voor de hoogleraar aan de academie. Iemand zoals Van Iperen vormde juist de verbindende schakel tussen de academie en de gewone mensen. Interessant is om te kijken hoe zo iemand omgaat met alle vragen van geloof en wetenschap die in de tweede helft van de 18e eeuw leven. Van Iperen is dan weer een mooie figuur, omdat hij lid was van allerlei genootschappen en zich op heel veel terreinen bewoog. Bovendien is er van hem een behoorlijke correspondentie bewaard gebleven, zodat je ziet hoe hij reageert op de dingen die spelen. Daardoor krijg je vanuit de positie van een gewone predikant echt een beeld van die tijd.”
U moest zich als biograaf verdiepen in filosofie, wiskunde, natuurkunde, geneeskunde… Leuk?
„Heel leuk! Plaatsbepaling op zee, bijvoorbeeld. Daar schreef hij over. Dat vind ik, als geboren Zeeuw, ook interessant. Het is boeiend om te zien hoe Duitse filosofen als Gottfried Leibniz en Christian Wolff grote aantrekkingskracht uitoefenden op Van Iperen. Evenals de ideeën van Newton. Er werd gezocht naar de werking van het heelal en het raadsel van de aantrekkingskracht. Er was volop discussie. En dat zien we nog steeds. Denk aan de nieuwe theorie van de Amsterdamse hoogleraar Erik Verlinde, waarbij de zogenaamde donkere materie niet nodig zou zijn. Van Iperen zou ervan smullen om met dergelijke discussies mee te doen en er een theologische duiding aan te geven.”
U zoekt in uw boek naar de spanningsvolle relatie tussen orthodox geloof en verlichte wetenschap. Omschrijft u dat spanningsveld eens.
„Als de wetenschap met steeds nieuwe inzichten komt, is het de vraag hoe je die verbindt met de Bijbel. Van Iperen was een aanhanger van de zogenoemde fysicotheologie. De gedachte is dat je de Schepper leert kennen uit Zijn schepselen. Gods grootheid blijkt dan niet alleen uit het onmetelijke heelal, maar ook uit de bouw van een slakkenhuis. De radicale verlichting had vervolgens God niet meer nodig. Maar zover wilde Van Iperen niet gaan. Schriftkritiek bijvoorbeeld vond hij eng. Hij gebruikte de wetenschap volop, maar de Bijbel bleef staan. Waar de wetenschap seculier werd, stopte hij.”
Wat voor soort theologie krijg je dan?
„Een optimistische theologie. Van Iperen verdedigde bijvoorbeeld Hooglied tegen de spot van iemand als Voltaire, door aan de hand van allerlei reisbeschrijvingen lastige passages in dit Bijbelboek op te helderen. Ook de ster van Bethlehem kon hij verklaren, door ervan uit te gaan dat het een komeet is geweest. De uitvinding van de telescoop was eveneens behulpzaam. Abraham, Mozes en Stefanus hebben volgens Van Iperen telescoopogen gehad, zodat ze dingen konden zien die met het blote oog niet waar te nemen zijn. Bij ons komt dit allemaal heel rationalistisch en optimistisch over. Maar tegelijk klopte het hart er wel degelijk in mee: Kijk eens hoe geweldig het is wat God doet! Het zijn vingerwijzingen naar het beste universum waarin we straks mogen delen!”
In uw boek worstelt u met de vraag hoe zo’n predikant te typeren is.
„Dat klopt. Iemand als Van Iperen bevindt zich tussen het traditionalisme en de radicale verlichting. Er is bij hem sprake van een eigensoortig mengsel van ”oud” en ”nieuw”. Hoe noem je dat? Iemand van de ”middenverlichting”? ”Conservatief verlicht”? Uiteindelijk heb ik hem getypeerd als ”gematigd verlicht”. Hij is exponent van een brede middengroep die je niet meer echt orthodox kunt noemen, maar die zich toch niet helemaal uitlevert aan de radicale verlichting. Er waren ook predikanten die niets van de verlichting moesten hebben. Nadere reformatoren zoals Van der Groe en Comrie, uiteraard. Maar ook een Johannes Barueth en een Petrus Hofstede deden die deur dicht.”
Waar zou Van Iperen zich vandaag de dag in de kerk ophouden?
Lachend: „Niet binnen de Gereformeerde Bond. Misschien was hij middenorthodox avant la lettre. Hij groeide op in een coccejaans milieu. In zijn eerste gemeente verdedigde hij nog allerlei klassieke thema’s, zoals de rechtvaardiging en de Drie-eenheid. In Veere noemde hij zichzelf ”evangelisch”, waaronder hij verstond dat je het Evangelie in z’n oorspronkelijke bedoeling uitlegt zonder inmenging van menselijke begrippen en uitdrukkingen. Aan het eind van zijn leven zei hij het prettig te vinden de belijdenis onder kritiek te kunnen stellen.”
Van Iperen is nu het bekendst vanwege zijn bijdrage aan de psalmberijming van 1773. Was dat ook zijn belangrijkste werk?
„Het is voor hem wel een erkenning geweest dat hij daarvoor gevraagd werd. En ook het boek waarin hij de geschiedenis van het psalmzingen beschrijft, dat een paar jaar later verscheen, is een hoogtepunt voor hem geweest. Zelf dacht hij dat deze dingen een opstap zouden zijn naar meer, maar dat bleef uit.”
Hoe beoordeelt u zijn bijdrage aan 1773?
„Van Iperen was in die tijd geen onverdienstelijk dichter. Hij hield zich ook graag met poëzie bezig. Hij had eerder al delen van de ”Night Thoughts” van de Engelse dichter Edward Young vertaald, waarover recensenten zeer te spreken waren. Of hij er in 1773 binnen de commissie van predikanten uitsprong? Ik denk het niet. Iemand als Rutger Schutte was eveneens een echte dichter. Ook Ahasuerus van den Berg speelde een grote rol. Van Iperen zat, vergeleken met predikanten als Schutte en Hinlopen, aan de progressieve kant. Hij had bijvoorbeeld een duidelijke voorkeur voor de berijming van het genootschap Laus Deo, Salus Populo. Maar tegelijk zie je hem soms knutselen aan hun psalmen, als er naar zijn smaak te veel onpersoonlijke verlichtingstermen zoals Alvermogen, Almacht en Algoedheid in voorkomen.”
Via Van Iperen was u intensief bezig met de totstandkoming van 1773. Bent u daardoor anders naar deze berijming gaan kijken?
„Niet naar de berijming zelf, wel naar het proces. Dat komt door zo’n studie heel dichtbij. Allerlei mechanismen die toen speelden, zie je nu ook opduiken in de discussies rond ritmisch zingen of de bundel ”Weerklank”. De totstandkoming van 1773 is een menselijk gebeuren. Maar dat vind ik ook wel mooi. Dat God via al dat gestuntel toch werkt. Hier in Kootwijkerbroek zingen we uit deze berijming. Tegelijk is er binnen een dienst ruimte om naast gezangen uit het Liedboek en ”Weerklank” ook een psalm uit de nieuwe berijming te laten zingen. Ik merk dat ik zelf niet zo aan de woorden hecht. Maar dat komt misschien doordat ik op een openbare basisschool heb gezeten, waar we deze psalmen niet uit het hoofd hebben hoeven leren. De woorden zitten bij mij daarom waarschijnlijk wat minder diep dan wanneer je die als kind vanbuiten leert. Ik kan in ieder geval ook genieten van andere mooie berijmingen.”
De berijming die werd gemaakt door gematigd verlichte predikanten zoals Van Iperen is nu geliefd bij orthodoxe bevindelijk gereformeerden. Vreemd?
„Dat is gewoon de humor van de geschiedenis. Bevindelijk gereformeerden zijn gehecht aan het oude. Dat is nu, tweeënhalve eeuw later, de berijming van 1773. Het is belangrijk dat je in de kerk om dit soort dingen blijft glimlachen. Nu zouden deze groepen inderdaad niets van elkaar moeten hebben, maar de geschiedenis slaat toch een accolade om beide. Het mooie is dat je ziet dat wij maar wat aanrommelen, maar dat God er Zijn Eigen ding mee doet.”
Hoe zou u Van Iperen als mens typeren?
„Hij was nieuwsgierig naar het nieuwe dat in de lucht hing en maakte daar z’n eigen theorieën over. Hij had een hang naar kameraadschappelijkheid. Daarbij was hij eerzuchtig, ingenomen met zichzelf. Z’n preken werden als te geleerd en te saai ervaren door het kerkvolk. Hij schreef ze allemaal keurig uit. Er zijn twaalf folianten met preken geweest, maar die zijn niet bewaard gebleven. We hebben alleen drie gelegenheidspreken van hem. Jammer, ja. Uit z’n gewone preken had ik hem misschien nog beter kunnen leren kennen. Het had wel weer een hoop extra werk opgeleverd: al die preken analyseren.”
U schrijft dat Van Iperen een genootschapsman was, die echter niet deskundig genoeg was. Dat hij een kind van de verlichting was, maar de ontwikkeling naar de preromantiek niet maakte. Dat hij van heel veel een klein beetje wist. Was hij een tragische figuur?
„Het was het inderdaad allemaal net niet bij Van Iperen. Hij deed van alles een beetje, maar had daardoor geen duidelijke focus. Hij had niet één ding dat hij echt grondig en goed deed. In Nederland was hij twee keer genomineerd voor hoogleraar in de wijsbegeerte, maar beide keren ging die post aan zijn neus voorbij. In Batavia ging hij alsnog als een soort professor optreden door publieke en private lessen te geven en zijn inleidingsrede als een oratie in te kleden. Daar had hij de kans zich te ontplooien. Maar hij stierf al een jaar na zijn aankomst daar. Het heeft inderdaad iets tragisch.”
Maar hij was wel groot genoeg voor een dissertatie?
„Op Walcheren heb je de grote vuurtoren van Westkapelle, met daarbij een klein vuurtorentje op de dijk. Samen vormen zij een zogenaamde lichtlijn. Zij helpen bij de navigatie als er door een smalle geul gekoerst moet worden. Voor schepen zijn beide belangrijk. De kleine vuurtoren geeft de grote perspectief. Van Iperen is niet te vergelijken met grote geleerden als Spinoza en Descartes. Maar hij weerspiegelt een belangrijk verschijnsel in die tijd: de geleerde stadspredikant tussen de academie en de gemeente. Daar is hij een mooi en kleurrijk voorbeeld van. De biografie van Van Iperen zet, net als die kleine vuurtoren, de grote mannen van die tijd in perspectief.”
Josua van Iperen
Josua van Iperen werd op 23 februari 1726 in Middelburg geboren. Hij studeerde theologie in Groningen en Leiden. Van 1750 tot 1766 was hij predikant in Fort Lillo (nu België, destijds onder toezicht van de Staten van Zeeland). Vanaf 1766 diende hij de gemeente van het Zeeuwse Veere. In juni 1778 nam hij afscheid, wegens zijn vertrek naar Batavia. Daar kwam hij eind februari 1779 aan. Al een jaar later, op 11 februari 1780, stierf de predikant, bijna 54 jaar oud.
Van Iperen promoveerde in 1752 op een filosofisch proefschrift. Als theoloog publiceerde hij onder andere over het Hooglied en het poëtisch karakter van het Oude Testament. Onder andere als lid van het Zeeuws Genootschap schreef Van Iperen over tal van onderwerpen, waaronder sterrenkunde, navigatie, inenting, de veepest, taalkunde, landbouw, mensapen en albino’s.
In 1773 werd Van Iperen namens de Staten van Zeeland afgevaardigd naar Den Haag voor het werk aan de nieuwe psalmberijming. Een paar jaar later publiceerde hij zijn bekendste werk, de tweedelige ”Kerkelyke historie van het psalm-gezang der christenen” (1777-1778).
Ds. W. Peene
Willem Peene werd in 1972 in Arnemuiden geboren. Hij zat op de Voetius-scholengemeenschap in Goes, studeerde een jaar aan de Evangelische Hogeschool in Amersfoort en deed in Leiden de studie theologie. Als hervormd predikant diende hij de gemeenten van Driesum (1998-2003) en Veen (2003-2008). Sinds 2008 is hij verbonden aan de gemeente Kootwijk en Kootwijkerbroek. Ds. W. Peene is getrouwd en heeft vier kinderen.