„Andere delen van brein actief bij improviserende musici”
In het Groninger Museum vond op maandag 6 februari 2017 een symposium plaats in het kader van de promotie van Robert Harris. Hij onderzocht de verschillen in breinactiviteit bij improviserende en niet-improviserende musici.
Dit leverde interessante uitkomsten op. Allereerst is het nu wetenschappelijk aangetoond dat er (ook) andere delen van het brein actief zijn bij improviserende musici. Dit onderzoek heeft implicaties voor het onderwijs, maar tevens voor de gezondheidszorg. Parkinsonpatienten, alzheimerpatienten en zelfs dove mensen kunnen door deze kennis daadwerkelijk geholpen worden.
Harris gaf zelf de aftrap van het symposium door kort en met de nodige humor te verwoorden waar het om gaat.
Vervolgens legde de eerste spreker, organist Sietze de Vries, de nadruk op oorzaak en gevolg. Hoe kan het dat in vroeger dagen improviseren de ‘normale’ manier van musiceren was en dat we dat nu bijna geheel hebben ingeruild voor het notenlezen? En welke implicaties heeft het voor ons onderwijs, als we willen dat improviseren weer een belangrijk deel van het curiculum wordt? Volgens De Vries moet de oplossing gezocht worden in het aanleren van muziek als een taal.
Dat werd bevestigd door de tweede spreker, violist Hans van Regenmortel. Hij wist op heldere wijze en vanuit de praktijk uit te leggen hoe het menselijk brein eigenlijk functioneert. De video die hij aan het einde van zijn presentatie liet zien vatte één en ander fraai samen: een moeder en een baby die op elkaar reageren met geluid. De moeder geeft een voorzet door een bepaalde toon of melodie aan te bieden, waar het kind op reageert. Maar ook de reactie van het kind zorgt weer voor een reactie bij de moeder. Deze interactie zorgt ervoor dat het kind leert, en het was dan ook daadwerkelijk te zien en te horen dat actie en reactie steeds dichter bij elkaar kwamen.
Tijdens de lunch werd er onder andere door enkele studenten van het Groningse Prins Claus Conservatorium geïmproviseerd.
In het middagprogramma werd de praktijk verder uitgediept: Bert Mooiman en Leon Mennen vertelden en demonstreerden hoe zij in de praktijk met studenten van het conservatorium werken aan improvisatie.
Helaas moest Mooiman zijn boeiende bijdrage inkorten door een ingelaste extra activiteit. Robert Harris kreeg een compositie aangeboden, die speciaal voor deze gelegenheid geschreven was en werd uitgevoerd. Hoewel dit natuurlijk een prachtige geste was, stond het tevens haaks op het centrale idee van de dag. Het uitsluitend uitvoeren van zorgvuldig genoteerde composities door „score-dependent” musici is immers precies wat Robert Harris graag wil veranderen!
De laatste spreker was Marc Leman (Universiteit van Gent), die net als zijn eveneens Vlaamse collega van Regenmortel de wetenschappelijke kant van het improviseren belichtte. Waar van Regenmortel soms complexe theorie in verstaanbare taal uitstekend wist over te brengen, leek het wel of Leman het omgekeerde beoogde. Bij goed verklaarbare hersenactiviteiten, zoals het ‘automatisch’ in de maat lopen als er een ritme klinkt, verloor hij zich in een stortvloed aan academische termen en grafieken, die voor een deel over de hoofden van het publiek heenging.
Promotie
De dag werd besloten met de daadwerkelijk promotieplechtigheid in het Academiegebouw van de Rijksuniversiteit Groningen. Onder het gehoor van een zeer talrijk publiek verdedigde Robert Harris zijn proefschrift met verve.
Ook hier kreeg het onderwijs veel nadruk. Door het uitsluitend gebruiken van methodieken is het element van improviseren uit het muziekonderwijs verdwenen. Het is van essentieel belang om hier –liefst van kinds af aan– weer mee te werken. Het vergroot inzicht en vaardigheden in muziek, levert meer creativiteit op en vermindert podiumangst.
Het vervolg van Robert Harris’ onderzoek zal vooral op het gebied van de gezondheidszorg liggen.