Opart in Schiedam: duizelingwekkende kunst
Bij elke stap die de bezoeker in de richting van het schilderij zet, beweegt dat naar links of rechts. Nee, toch niet. Het lijkt zo. De opart in het Stedelijk Museum Schiedam houdt bezoekers voor de gek.
Wie snel last heeft van duizeligheid, kan de installatie van François Morrelet (1926-2016) beter overslaan, staat in de beschrijving bij het ”Labyrint”. De gang, waarbij muren, plafond én vloer met een rood-blauwe print zijn bekleed, heeft hier een lengte van zo’n 8 meter. De bocht om en je staat volledig tussen het blauw-rode hokjespatroon. Om draaierig van te worden. En dan te bedenken dat de replica in Schiedam nog meevalt. Het oorspronkelijke ”Labyrint” bestond uit twintig halletjes waar de bezoeker doorheen moest dwalen.
Optische kunst
In 1964 duikt de term opart voor het eerst op. Een journalist die een pakkende kop boven zijn artikel zet, gebruikt het woord opart: van optical art. Het is optische kunst, met een duidelijke verwijzing naar de eerdere kunststroming popart. Opart wordt in 1965 pas echt op de kaart gezet met een tentoonstelling in het MoMA in New York.
Hoewel de tentoonstelling zeer wisselend ontvangen wordt en sommigen die zelfs verguizen, spreekt de nieuwe stijl al snel tot de verbeelding. Zo verschijnen bezoekers op de openingsavond van de tentoonstelling in 1965 in kleding die op patronen van de opart is geïnspireerd. De Britse kunstenares Bridget Riley (1931), die avond sterk vertegenwoordigd met diverse werken, is ontzet als ze haar kunst als patronen op jurkjes van bezoekers ziet.
In tegenstelling tot Riley, omarmt Victor Vasarely (1906-1997) –samen met haar een van de belangrijkste vertegenwoordigers van de opart– de commercialisering van zijn kunst. Zo verschijnt het ballenpatroon van Vasarely op een lp-hoes van David Bowie. Niet eerder is een kunststroming zo snel opgepikt door vormgevers en designers. Opart is te vinden op covers van tijdschriften, in de mode en zelfs op de verpakking van het medicijn Antivert, dat duizelingen moet voorkomen.
Schoonhoven
Van een groot aantal kunstenaars die in 1965 in New York exposeerden, is nu werk te zien in Schiedam. Deze expositie biedt toegankelijke kunst, ook voor jong publiek, waarbij de doeken en installaties geen dragers zijn van zware verhalen of een beladen geschiedenis. En toch zie je niet wat je denkt wat je ziet. Er draait iets wat toch stilstaat en het platte doek bolt, terwijl het toch plat blijft. Hier neemt kunst een loopje met je.
Het geometrische werk is geen nieuwe techniek, maar gebaseerd op eeuwenoude bevindingen die nooit eerder zo methodisch werden benadrukt. Een kunstenaar die daar, zij het indirect, grote invloed op had, was Georges Seurat (1859-1891). Eind negentiende eeuw ontwikkelt hij een methode van optische kleurmenging die het oog voor de gek houdt: het pointillisme. Dat is een techniek waarbij verfstipjes in ongemengde primaire kleuren naast elkaar aangebracht worden. Het oog gaat die combinatie optisch mixen, waardoor er secundaire kleuren ontstaan, die er in werkelijkheid dus niet zijn.
Hoewel kunstenaars in zowel Amerika als Europa zich bezighouden met de analyse van het optische bedrog en de daarbij behorende wetmatigheden, brengt Nederland geen echte opartkunstenaars voort. In Schiedam nemen ze de vrijheid toch wat Nederlandse kunst toe te voegen aan deze grootste overzichtstentoonstelling van opart sinds vijftig jaar. Met zijn geometrische figuren en patronen ligt opart in het verlengde van de stroming Zero, waardoor een spierwitte Delftse Jan Schoonhoven en een kleurrijke Peter Struycken niet misstaan.
Droom
In Schiedam zie je het gebeuren, dat wat de diverse kunstenaars van opart voor ogen hadden: de kijker moet in beweging komen. Bezoekers lopen van links naar rechts en vice versa voor het doek, gaan dichterbij en verder weg staan en ontdekken hoe deze kunst het brein voor de gek houdt.
De kinetische kunst, waarbij beweging en suggestie van beweging samenkomen, neemt een forse plaats in binnen opart. Op de zolder van het Stedelijk in Schiedam is daar een selectie van te zien. Bezoekers drukken, na wat aarzeling, op knoppen waardoor de installaties in beweging komen. Hier is ook een klein werk te zien van de Israëlische Yaacov Agam (1928). Hij slaagt er met zijn ”tableaux transformables” uitstekend in de beschouwer te mobiliseren. Van uiterst links of uiterst rechts bekeken ontstaan er twee totaal verschillende afbeeldingen.
Net als Vasarely ontwikkelde Agam complexe theorieën waaronder een onderwijsmethode. In 1996 ontving hij een medaille van Unesco voor zijn methode voor visueel onderwijs aan kinderen.
Vasarely had een droom: hij wilde ontwerpen maken die door anderen of machines konden worden uitgevoerd en die in de stedenbouw zouden worden geïntegreerd. Zijn doel: een nieuwe maatschappij vormen met „de nieuwe stad: geometrisch, zonnig en vol kleuren.” Zover is het nog niet, maar in Nederland, in Schiedam, is een voorproefje te zien, waard om bekeken te worden.
Een rad voor de ogen
We zien diepte terwijl het schilderij vlak is, we ervaren beweging terwijl alles stilstaat en we kijken naar kleuren die de kunstenaar nooit heeft gebruikt. De schilderijen in de tentoonstelling ”Eye Attack” „bekijken we niet met onze ogen, maar met ons brein”, legt prof. dr. Jan Theeuwes uit. Hij is hoogleraar cognitieve psychologie aan de Vrije Universiteit Amsterdam. Tijdens een tien minuten durende video licht Theeuwes toe hoe de kunstenaars de kijker een rad voor de ogen draaien. „We wéten dat het een plat vlak is, maar kunnen het niet anders interpreteren dan een object dat in de ruimte naar voren komt. Door gebruik van verzadigde en fletse kleuren naast elkaar ontstaat diepte. Opartkunstenaars zijn eropuit ons op allerlei manieren te misleiden.”