Ze verfde haar gezicht en handen met koffie-extract en kleedde zich als een Indiase vrouw. Zo getooid en met haar bruine ogen paste ze in de Indiase cultuur.
Het was voor een alleenstaande Europese vrouw een hele opgave om in deze heidense cultuur zending te bedrijven. De Ierse Amy Carmichael (1867-1951) kreeg na veel teleurstellingen ingang onder dit volk. Ze werkte vijftig jaar op een plaats omgeven door hindoeïstische tempels. En nog wordt haar werk in Dohnavur in het zuiden van India voortgezet. Op 16 december was het 150 jaar geleden dat ze werd geboren.
Carmichaels wieg stond in Millisle in Noord-Ierland. Haar vader stamde af van Schotse covenanters, mensen van een Schotse beweging die vanwege hun presbyteriaanse principes naar het Ierse eiland waren gevlucht. Hun traditie was nog zichtbaar in het huisgezin waarin ze opgroeide. Onder andere de huisgodsdienst gaf vorming aan haar geestelijke ontwikkeling. Voor haar intellectuele vorming ging ze naar een kostschool in Yorkshire in Engeland. Toen ze 15 jaar oud was, kwam ze daar tot bekering. In die tijd overleed haar vader. Amy wist dat ze het eigendom van Christus was, maar ze miste voor haar besef een volledige overgave aan Hem. Daarbij was ze lichamelijk zwak en werd ze geplaagd door zenuwpijn.
Geroepen
Tijdens een heiligingsconferentie in Glasgow, waar onder anderen de Schotse predikant Andrew Bonar sprak, werd haar geestelijk leven verdiept. Een jaar later hoorde ze in Keswick de bekende zendeling Hudson Taylor spreken over de noodzaak van wereldzending. Amy voelde zich geroepen om zich voor dit werk beschikbaar te stellen. Ze volgde een training van de door Hudson Taylor opgerichte zendingsorganisatie China Inland Mission, maar voelde zich door haar zwakke gezondheid niet in staat om naar China te gaan. Omdat haar roeping haar niet losliet, besloot ze tot uitzending via het anglicaanse zendingsgenootschap, de Church Missonary Society.
Na ruim een jaar in Japan te zijn geweest, keerde ze vanwege ziekte terug naar huis. Toch liet de zending haar niet los. Ze werkte een korte periode in Sri Lanka en ging van daar naar India, zowel voor haar gezondheid als voor een nieuwe taak. In Bangalore in het zuiden van dit immense land vond ze haar uiteindelijke bestemming.
Carmichael begon de taal van de Zuid-Indiase bevolking, de Tamils, te leren en probeerde ingangen te vinden onder de bevolking, die voornamelijk uit hindoes bestond. Met enkele vrouwen ging ze evangeliseren. De confrontatie met het occulte heidense geloof was heftig. In 1901 besloot ze kinderen uit de handen van hindoepriesters te redden. Dit was een hachelijke onderneming. Meisjes en jongens werden door de ouders afgestaan aan hindoetempels, om zich geheel aan deze heidense devotie te wijden. In de praktijk kwam het erop neer dat ze tot tempelprostitutie werden gedwongen. Carmichael startte een tehuis voor deze kinderen dat uit zou groeien tot de Dohnavur Fellowship. Protesten van fanatieke priesters en ook van ouders bleven niet uit. Op alle mogelijke manieren probeerden ze het werk van Carmichael en haar helpers ongedaan te maken. Soms stapten ze naar de rechterlijke macht, die in handen was van het Britse koloniale bewind.
Zendingsoord
Steun kreeg de zendelinge vooral uit Engeland. Ze kwam in contact met Thomas Walker en zijn vrouw, die ook in India werkten. Deze stonden haar met raad en daad bij. Het was in die tijd een uitzondering dat een alleenstaande vrouw voor een haast onmogelijke taak zou worden uitgezonden. Toch nam Carmichael het initiatief tot de stichting van een zendingsoord in Dohnavur. Na enkele jaren werd er een hospitaal gebouwd. Ook verrees er een ”house of prayer”, dat nog steeds het middelpunt vormt van de compound. In 1913 woonden er 130 meisjes in het internaat; vijf jaar later kwam er een tehuis voor jongens van de grond.
Carmichaels werk in Dohnavur kreeg vooral bekendheid door haar boek over de zendingspost dat in 1903 verscheen. Ook haar devotionele geschriften, die later met tussenpozen van de pers kwamen, versterkten de achting en het vertrouwen in haar levenswerk, dat gedragen werd door een godvrezende wandel en een intense liefde tot de Zaligmaker.
Carmichael was niet alleen geschokt door het zogenaamde kastensysteem in India, waaronder velen zuchtten, maar ook door veel formeel christendom dat ze te midden van het heidendom waarnam. Christenen die alleen bezig waren voor eigen gewin en geen bewogenheid toonden met de geestelijke duisternis in het land. In een brief verzuchtte ze: „Het verdrietigste wat je kunt meemaken is het ontmoeten van naamchristenen… De kerk alhier is een akker die vol is met tarwe en onkruid.”
Nog teleurstellender voor haar was dat haar zendingsgenootschap mannen uitzond, ook naar haar post, die het niet nauw namen met het Schriftgezag. De liberale theologie nam vooral toe na de eerste Internationale Zendingsconferentie, die in 1910 in Edinburgh werd gehouden.
Carmichael hield vast aan een kinderlijk geloof in het gezag van de Bijbel en kon niet verdragen dat er op ‘haar’ oord kritiek werd uitgebracht op een nauwgezet leven en orthodoxe leer. Het was voor haar een hele opluchting dat een ”liberale” collega de post verliet.
Liefde en orde
Haar leven was een voorbeeld van toewijding, zelfopoffering en bewogenheid met zielen. Christus was het centrum van haar geloofsleven. De binnenkamer was voor haar de plaats om God te ontmoeten. In de Bijbel en ook in geschriften van bijvoorbeeld Samuel Rutherford en Thomas a Kempis, vond ze herkenning en geestelijk voedsel. Bij haar taakuitoefening toonde ze gezag en consistentie. Orde was een vereiste in een oord met zo veel verschillende karakters.
Veel voorbeelden van de redding van kinderen die door Carmichael werden opgenomen, zijn bewaard gebleven. Zo werd in 1904 een ongewenst kind van een tempelvrouw, nog maar dertien dagen oud, aan haar zorg toevertrouwd. Onder verschillende omstandigheden volgden er nog twee baby’s. Ook trotseerde Levana, een meisje dat christen geworden was, de oproep van haar ouders om naar huis terug te keren. Toen deze haar juwelen beloofden, antwoordde ze: „Ik hoef geen juwelen, want ik heb Jezus.”
Met Carmichaels gezondheid ging het eerder achteruit dan vooruit. In 1931 kreeg ze een ongeluk waardoor ze in haar bewegingsvrijheid beperkt werd. In 1948 kwam ze in haar kamer ten val, waardoor ze zich tweeënhalf jaar niet kon bewegen. Maar buiten haar kamer ging het werk onder 900 kinderen en helpers gewoon door. Twintig jaar lang was ze bedlegerig. Op 18 januari 1951 ging ze op 83-jarige leeftijd heen naar het huis van haar Vader. Ze had gevraagd om op haar graf geen steen te plaatsen. Maar kinderen van het oord plaatsten een vogelhuisje op haar graf, met de woorden ”Amma”, zoals ze in de Tamiltaal werd genoemd.
Haar leven en haar voorbeeld inspireerden veel zendingswerkers, zoals Jim Elliots vrouw Elisabeth. Deze eveneens bekende vrouw schreef een biografie over Amy Carmichael. Het zendingsoord bestaat nog steeds en heeft dezelfde grondslag als vroeger. Hoewel tempelprostitutie bij de wet verboden is, komt deze gruwelijke gewoonte nog wel voor. Maar Dohnavur Fellowship draagt nog steeds zorg voor kinderen die, door de nood gedreven, hier een welkom onderdak krijgen.
De zorg beperkt zich echter niet tot hun lichamelijke welzijn. De spreuk boven de hoofdingang wijst op de grote Medicijnmeester Die ook kinderen nodigt om tot Hem te komen. De woorden ”Komt tot Mij” zijn ontleend aan Mattheüs 11:28, maar dan zonder de restricties van een exegese die deze nodiging beperkt tot een selecte groep. Carmichael wist uit eigen bevinding dat er bij God geen aanneming des persoons is. Ze straalde Gods liefde tot verloren zondaren uit.
Terecht merkte ze op: „In Gods liefde te blijven is de sleutel tot alles. Als onze onderlinge liefde verkoelt, als we ook maar de geringste schaduw tolereren van een gedachte die niet voortkomt uit liefde, dan begint onze gemeenschap al te kwijnen. Gebrek aan liefde is dodelijk. Het is als de kanker die wellicht langzaam zijn dodelijk werk doet, maar uiteindelijk absoluut dodelijk is.”
Dit is het eerste deel van een tweeluik over zendelinge Amy Carmichael. Donderdag deel 2.
Komt tot Mij
„Soms denken we dat de nodiging van Mattheüs 11:28 gedaan wordt tot zondaren die belast zijn met hun zonde. Zij worden hier zeker bedoeld, maar niet alleen zij. Boven ons ”huis van gebed” in Dohnavur staan de woorden: ”Komt tot Mij”. Dat betekent dat onze Heere iedere keer dat wij over de dorpel van dit huis lopen tot eenieder van ons zegt: „Komt tot Mij.” Ja, Hij roept ons dan allen bij onze naam.
In het Aramees staat: „Komt tot Mij, allen die vermoeid bent en lasten moet dragen.” Misschien is de last die u vermoeit niet uw zonde (want die is vergeven) maar de zonde van een ander, van een ziel die u lief is. Soms is het de vermoeidheid van ziekte, van pijn. Soms is het de onbekwaamheid om anderen te helpen, waar u zo naar verlangt. Ook kan de last van een liefhebbend hart een zware last voor u zijn. Iedere morgen komen de woorden zo fris als de dauw tot ons: „Komt tot Mij, allen die vermoeid zijn en lasten moeten dragen, en Ik zal u rust geven.””
(Uit: ”Edges of His Ways. Daily Devotional Notes”, Amy Carmichael).
Aan iemand die zich nutteloos voelt
„Mijn eerste gedachte was om u te schrijven dat u zich vergist hebt door u nutteloos te voelen. Maar hoewel ik van mening ben dat u zich vergist, zal ik dit zo niet schrijven. In plaats daarvan wil ik u zeggen wat onze hemelse Vader jaren geleden tot mij heeft gesproken en vaak nog tot mij zegt: „Zie dit als een gelegenheid om te sterven.”
Misschien is de onbaatzuchtige liefde van God bezig om u aan te raken met het sterven van de ”ik” in u, opdat u in waarheid mag zeggen: „Niet ik, maar Christus.” Dit is uw hartelijke verlangen, uw diepste begeerte dat Hij niet anders in u zal volbrengen dan: ”Gedenk mij in mijn ootmoedige begeerte”. Hij denkt aan u en geeft u antwoord. Wees daarom goedsmoeds. Luister niet naar de fluisterstem van de duivel over uw nutteloosheid. Is hij niet de vader der leugenen? Waarom zou u een leugenaar geloven? God werkt een heerlijk voornemen in u uit.
Ik wens u een goede nacht toe met een rustige slaap die niet verstoord wordt door onvriendelijke influisteringen van de vijand. Geloof me, hij is in het geheel onbetrouwbaar. U weet wel wat u aan uw Heere hebt. Heeft Hij ooit Zijn woord verbroken? Nee, nooit, en Hij weet dat u dit gelooft. Want Gij, Heere, hebt nooit verlaten die U vrezen.”
(Uit: ”Candles in the Dark”, Amy Carmichael)
Toon mij nu Uw heerlijkheid
„„Ik smeek U: Toon mij nu Uw heerlijkheid!” Zullen we hierom krachtig bidden, alsof het nu verhoord kan worden? Is dat geen zaak die wij in dit leven nauwelijks kunnen bereiken? Toch is er geen andere weg om op die plaats te komen, waar ons leven een vuur kan ontvangen die ons met kracht doet getuigen van de eeuwigheid. En het motief om dat te doen is de liefde van Christus. Niet slechts onze liefde voor Hem, maar Zijn liefde alleen. Deze liefde is de machtige, niet te weerstane stroom van heerlijke liefde. Deze liefde is de eerste vereiste voor een zendeling waardoor hij zich opoffert in Zijn dienst.
O, moge deze passie ons verteren! Ons eigen ik uitbranden, ons doen branden van liefde tot Gods eer en heerlijkheid. Amen.”
(Uit: ”Things As They Are”, Amy Carmichael)