Chroniqueur der mannenbroeders Ben van Kaam heeft te veel boeken
De flat van Ben van Kaam (80) in Amstelveen zit vol. Er kan niets meer bij. Overal staan boeken, in de kamer, in de hal, in de keuken. Het ruitje boven de slaapkamerdeur verraadt dat daar ook boeken staan, Bijbels in allerlei vertalingen. „Als een mens niet nieuwsgierig meer is, is zijn eindje gehaald.”
Van Kaam wil het best eerlijk opbiechten: „Ik heb veel te veel boeken. Ik kan het niet laten om ze te kopen, soms voor een euro bij de kringloop. Maar steeds opnieuw moet ik iets verzinnen om ze ergens weg te werken.”
Zijn gelaat klaart op. „Maar ik heb het bij anderen nog veel erger gezien. Ik heb iemand gekend die ’s avonds eerst ruimte moest maken om ergens te kunnen slapen. Zelfs zijn toilet stond vol boeken. Zo erg is het bij mij nog niet.”
De reden van al die boeken is helder. Van Kaam is een nieuwsgierig mens. „Er zijn zo veel onderwerpen die ik wil bijhouden, zoals de geschiedenis van Nederlandse kolonisatiepolitiek, de apartheidspolitiek van Zuid-Afrika, de Tweede Wereldoorlog en, voor de afwisseling, het transportvraagstuk: hoe vervoert de mens zich op deze aarde van a naar b? Daar komt meer bij kijken dan je denkt. En een technische ontwikkeling heeft vaak ingrijpende gevolgen die we ons niet eens bewust zijn. Om maar wat te noemen: zonder spoorwegnet geen Holocaust.”
Toen hij met pensioen ging, ontstond er ruimte voor diepgravende studies, vaak naar specifieke oorlogsonderwerpen zoals de fusillering van 23 medewerkers van Trouw bij Vught op 9 augustus 1944, en naar een ooggetuigeverslag van de gaskamers. Dat verslag bereikte via verzetsmensen de Nederlandse regering in Londen. „Ik ben met deze onbekende geschiedenis nog niet klaar. Onderzoek lijkt nooit af, maar nu ik 80 geworden ben, moet ik het toch maar voor voltooid verklaren.”
Ben van Kaam groeide op in een goed gereformeerd gezin in Assen. De kerkscheuring in 1944 zette in zijn leven veel op z’n kop. „Ik was nog maar dertien jaar, maar het staat me allemaal nog helder voor de geest. Het was een heftige tijd. In ons gezin bleven we uiteindelijk, dwars door alle stormen heen, allemaal synodaal gereformeerd, maar mijn vader heeft het er altijd moeilijk mee gehad. Diep verontwaardigd was hij, hoe een synode het aandurfde om midden in de oorlog een kerkelijke strijd uit te vechten die de gereformeerde wereld tot op het bot verscheurde.”
Toen Ben van Kaam de leeftijd had om belijdenis te doen, kon hij geen ja zeggen op de vragen die gesteld zouden worden. „Ik had zelf vele onzekerheden over wat ik nu precies geloofde, en wat niet. In elk geval kon ik niet geloven dat er maar één kerk de ware kerk zou zijn. Later heb ik me als dooplid laten uitschrijven, dat kwam vooral door de halfslachtige houding van de gereformeerde synode over de apartheidspolitiek. Dat was voor mij het moment om de knoop door te hakken. Het voelt nog steeds als een opluchting.”
Bent u, als niet meer gereformeerde, christen gebleven of humanist geworden?
„Geen flauw idee hoe ik mijzelf moet rubriceren, maar dat vind ik ook niet erg. Er is geen enkel hokje waar ik echt in pas. Dat ik geen kerklid ben, wil niet zeggen dat ik mijn christelijke opvoeding achter mij gelaten heb. Als ik een psalmbewerking hoor van Jan Zwart, of een opname van Feike Asma in de Oude Kerk in Amsterdam, dan raakt me dat nog tot in mijn diepste wezen. Dat gaat nooit meer over. Maar met het instituut van de kerk heb ik niets meer. Alles wat op deze wereld een instituut wordt, heeft de neiging om te ontaarden in herrie en geharrewar. De geschiedenis van het christendom zit er vol van.”
Zal er na dit leven nog iets zijn?
„Moet dat? Vóór dit leven was er toch ook niets.”
Op zeventienjarige leeftijd werd Van Kaam journalist. Hij mocht stukjes schrijven voor de Nieuwe Drentsche Courant. Vergoeding: 3 cent per regel.
Zes jaar later kwam hij bij dagblad Trouw in vaste dienst. Daar werd hem na verloop van tijd gevraagd een nieuwe rubriek te beginnen, iets persoonlijks, een column. „Het stond me niet helder voor de geest wat het moest worden, niemand trouwens. Ik moest wel binnen een halfuur een pseudoniem verzinnen: Ik bedacht de naam ”Flex”, afgeleid van ”flexibel”. Daar kon ik in elk geval alle kanten mee op.”
Elke dag schreef ”Flex” een stukje. Het viel hem nog niet echt mee. Zijn waardering voor de zondag, als de enige dag in de week waarop er geen kranten verschenen, nam erdoor toe. Later dacht hij: „Als men een kip kan leren elke dag moeiteloos een ei te leggen, dan moet ik kunnen leren elke dag een stukje te schrijven.”
Van de kip leerde Van Kaam nog iets: „Die kip denkt niet na over het leggen van een ei. Dus dacht ik ’s morgens ook maar niet te veel na over waar mijn stukje ’s middags over moest gaan. Na de middag zette ik mij op de redactie achter de typemachine. Dan had ik twee uur de tijd, want daarna kwam de koerier het stukje halen. Het hielp enorm als die man zwijgend naast me plaatsnam en alvast het eerste velletje papier begon te lezen. Dan draaide ik er een punt aan. Het stukje was klaar.”
Journalisten leveren doorgaans onvolmaakte producten af, zegt Van Kaam. „Het is vaak haastwerk. Lees de krant. Tijd voor veel onderzoek is er meestal niet. Journalisten beseffen vaak de reikwijdte van hun woorden niet.”
Begin jaren zestig vroeg uitgeverij Zomer & Keuning aan Van Kaam of hij op basis van ingebonden jaargangen van het weekblad De Spiegel een boek wilde schrijven over het Nederlands protestantisme tussen de Eerste en de Tweede Wereldoorlog. Gretig ploegde Van Kaam door de lectuur die stond in de ”boekenkasten der vaderen”, delfde eruit op wat mensen interesseert en boeit. Het kreeg zijn beslag in boeken die de jaren hebben verduurd: ”Parade der mannenbroeders” (1964) en ”Opstand der gezagsgetrouwen” (1966).
Zes, zeven drukken was voor deze titels heel gewoon. Duizenden gingen er over de toonbank. De meeste orthodox-protestanten van na de oorlog hebben ze in de kast staan. Al was het alleen al vanwege die fascinerende titels, over mannenbroeders en gezagsgetrouwen.
Vanwaar de liefde voor de benaming ”mannenbroeders”?
„Gereformeerden noemden elkaar op de mannenvereniging, in de kerkenraad, ter synode, ”mannenbroeders”. Een typisch gereformeerde term, waarvan velen veronderstellen dat Lukas die zou hebben bedacht in Handelingen 2. Na de toespraak van Petrus vragen de Joden aan de apostelen: „Wat zullen wij doen mannen broeders?” Maar in werkelijkheid waren het de Statenvertalers die deze term hebben bedacht.”
Van Kaam staat op. Blindelings weet hij in zijn overvolle flat een Bijbel te vinden. Hij wijst aan, Genesis 13, over de ruzie tussen Abram en Lot. Abram zegt tegen Lot: „Wij zijn mannen broeders.”
„Twee gescheiden woorden, net als in Handelingen. Gereformeerden zeiden vroeger tegen elkaar: mannen! Maar ook: broeders. Kortom, allemaal bloedverwanten. Het woord mannenbroeder komt buiten het Nederlandse taalgebied niet voor.”
Op het eerste gezicht leek het alsof Van Kaam in zijn boeken over mannenbroeders en gezagsgetrouwen de noodklok luidde, over zedelijke verwildering, over invoering van de achturige werkdag („Wat moet een arbeider met al die vrije tijd doen?”), over vrouwen die voor het eerst ter stembus gingen en over de eerste vleeskleurige kousen op de trottoirs. „Waar gaan we heen? Onze levensstijl is in gevaar!”
De schrijver was echter niet bezorgd. Met een zekere vertedering en ook iets van milde ironie nam hij protestants Nederland in de maling.
Wat beoogde u met boeken over mannenbroeders en gezagsgetrouwen?
„De naoorlogse zwijgzaamheid doorbreken. De oudere generatie zweeg over veel wat voor de oorlog was gebeurd. Ik heb niet geschreven ter verpozing alleen, ook al lazen velen die boeken in één ruk uit. Wat ik wilde, was een chronologisch tijdsbeeld geven van een stuk geschiedenis dat de naoorlogse generatie niet zelf had meegemaakt. Ouderen waren over die periode nogal zwijgzaam, en dat niet zonder reden.”
Deze boeken laten vooral een gevoel na van kerkelijke neergang, van geestelijke teloorgang ook.
„Echt waar? Zo zou ik het zelf niet zeggen. Ik heb meer geschreven vanuit een zekere boosheid over wat kerkelijke leidslieden, zowel protestanten als rooms-katholieken, de eenvoudige kerkmens hadden aangepraat, over dingen waar ze zelf allang niet meer in geloofden.”
Was u, zeg maar, gefrustreerd, rancuneus? Wilde u het nest bevuilen waaruit uzelf was weggefladderd?
Heftig schudt de irenische Van Kaam het hoofd. „Toen mijn boeken verschenen, reageerden sommige boekbeoordeelaars ook zo zuur, alsof ik de vuile was buiten hing, en oude koeien uit de sloot wilde trekken. Dat was helemaal mijn bedoeling niet. Ik heb alleen maar geciteerd wat anderen gezegd en geschreven hadden. Ik vrees eerder dat zij die zich aangesproken voelden, de confrontatie met de realiteit niet wensten. Voor mij persoonlijk geldt misschien wel dat ik deze dingen geschreven heb vanuit een stuk nieuwsgierigheid naar mijn eigen jeugd.”
Want?
„Ik weet dat mijn ouders zich op het gebied van de gereformeerde zeden vrij klakkeloos hebben laten leiden door de kerkelijke leidslieden in Assen. Dat maakte mij nieuwsgierig.”
In de jaren zestig had ds. J. van der Haar plannen om een Calvijnmuseum te stichten. ”Flex” schreef in Trouw dat Calvijn een natuurramp was, want van hem mocht Flex op zondag de fiets niet pakken. Was dat, van de weeromstuit?
„Heb ik dat geschreven? Als dat echt zo is, heb ik me ook schuldig gemaakt aan het veelvoorkomend gebruik om Calvijn de schuld te geven van iets waar de man part noch deel aan had. Zelfs de apartheidspolitiek is hem in de schoenen geschoven, nota bene.”
Veel schreef u over het verleden. Is het verleden voor u persoonlijk ook echt verleden tijd geworden?
„Er bestaat niet zoiets als een afgesloten verleden. Het is vrijwel altijd onvoltooid verleden tijd. Achter de verleden tijd staat geen punt. Bilderdijk dichtte al in 1810: „In ’t voorleden ligt het heden, in het nu wat worden zal.””
Uw Bijbel zit vol met aantekeningen, streepjes, papiertjes. Wat betekent de Bijbel voor u?
„Een sterfelijk mens, levend in de tijd, kan niet alles begrijpen. Je zou er duizelig van worden, als je alles wilt snappen, over de eeuwigheid, over een tijd zonder einde, over de oneindigheid van het heelal. Wie zijn wij, kleine stervelingen, dat we God zouden begrijpen? Dat is toch een mysterie. Er zit iets onbegrijpelijks om ons heen. Je kunt rationeel vaststellen dat er een gebied is waar we alleen nog maar kunnen geloven. En dat ontroert mij zeer.”
Maar, die Bijbel?
„Ik zal daar nooit schamper over doen en ik kan er boos over worden als onnozele halzen ontkennen dat de Bijbel een waardevol boek is. Het staat vol met verhalen over mensen die geworsteld hebben met dezelfde vragen als waar wij mee tobben. De Bijbel vind ik een aangrijpend boek, maar geen handboek over de vraag hoe ik in de 21e eeuw moet leven. Ik herinner me alleen hoe het grote gebod luidt: „Heb God lief boven alles.” Dat is al moeilijk genoeg.”
Ben van Kaam
Ben van Kaam werd in 1931 te Assen geboren. Als journalist en als columnschrijver was hij lange tijd verbonden aan dagblad Trouw. Naam maakte hij vooral met de boeken ”Parade der mannenbroeders” (1964) en ”Opstand der gezagsgetrouwen” (1966). Samen met Anne van der Meiden schreef hij ”De dominee gaat voorbij” (1974). In deze boeken beschreef Van Kaam ongeveer driekwart eeuw protestants leven in Nederland. Voor de Vrije Universiteit werd hij in 1971 redacteur van het nieuwe VU-Magazine. Ook schreef hij over het koloniale verleden en over thema’s uit de Tweede Wereldoorlog.