De hoed en de rand
Onlangs wierp ds. J. Belder een steentje in het water van de refovijver met zijn column over hoeden in de kerk (RD 19-6). Hij realiseerde zich dat hij zich met deze bijdrage op „spekglad ijs” begaf. Menig predikant die hierover discussie heeft gevoerd, zal hem daarin bijvallen. Dat neemt niet weg dat bezinning op dit punt meer dan ooit waardevol is.
De hoofdbedekking van vrouwen is een onderwerp dat de gemoederen nog steeds bezighoudt, althans in die gemeenten waar de hoed nog een issue is. En dat lijkt, zoals ds. Belder signaleert, in steeds minder gemeenten het geval te zijn. Gemeenten die vrouwelijke bezoekers door middel van bordjes vriendelijk doch dringend verzoeken bij het betreden van de kerk het hoofd te bedekken, zullen er minder mee te maken hebben, maar in gemeenten waar omwille van maximale toegankelijkheid en gastvrijheid dergelijke bordjes ontbreken, is te zien hoe (in de woorden van ds. Belder) de ”onthoedingswoede” gaandeweg doorzet. Dat is opmerkelijk, want het is een breuk met een praktijk die tot ver in de 20e eeuw vrijwel universeel was.
De achterliggende redenen zijn moeilijk te achterhalen. Is het, zoals ds. Belder poneert, een gevolg van doorsijpelend emancipatiedenken dat alle verschillen tussen man en vrouw wil opheffen? Of speelt de angst mee om geïdentificeerd te worden met de islam en de als onderdrukkend ervaren hoofdbedekking? Onwetendheid of onverschilligheid? Of een ander verstaan van de Schrift op dit punt? Het blijft gissen.
Het laatste punt, hoe de Schrift te verstaan en te interpreteren op dit punt, is wel een factor van betekenis. Dat blijkt wel uit het feit dat christenen wereldwijd 1 Korinthe 11 verschillend interpreteren. Wie weleens foto’s ziet van samenkomsten van christenen in andere culturen, ziet dat christenen op dit punt een verschillende praktijk kennen. Dat heeft ermee te maken dat 1 Korinthe 11 een hoofdstuk is dat verschillende vragen oproept. Want gaat het daarin over haardracht of over hoofdbedekking? Geldt Paulus’ voorschrift vrouwen in het algemeen of alleen de getrouwden? Wat bedoelt de apostel met ”een macht” op het hoofd? En wat hebben engelen ermee te maken?
Sjaal
De Servische theoloog Christopher Petrovitch heeft onlangs in een artikel in Westminster Theological Journal overtuigend antwoord gegeven op deze vragen. Wat betreft de betekenis van de bedekking gaat het hier niet om het haar, maar om iets op of, beter gezegd, iets over het haar. Ook de gereformeerd vrijgemaakte nieuwtestamenticus dr. Dean Anderson is die mening toegedaan: „De uitdrukking ”kata kefales” (1 Kor. 11:4) verwijst letterlijk naar iets dat van het hoofd naar beneden hangt, vaak een soort sjaal”: een hoofdbedekking dus.
Hoewel er exegeten zijn die menen dat dit alleen voor gehuwde vrouwen geldt, is het merendeel van de uitleggers het erover eens dat de apostel dit schrijft met het oog op alle vrouwen in de gemeente. Het heeft meer te maken met man-zijn en vrouw-zijn als zodanig dan met het al of niet getrouwd zijn. De vrouw is namelijk de ”heerlijkheid” van de man (vers 7). Dat kan haar eigen man zijn, maar ook haar vader. Zij is ”uit de man” (vers 8) en ”om de man” (vers 9).
Hier komt een belangrijk motief voor de hoofdbedekking om de hoek kijken: de ”macht” die een vrouw op het hoofd draagt, is een erkenning van deze scheppingsordening, waarmee zij het gezag van haar man of vader symbolisch erkent. Het niet dragen van hoofdbedekking in Korinthe suggereert een assertieve en emancipatorische houding, waarbij de scheppingsorde niet erkend lijkt te worden. Vermoedelijk ligt daar ook de link met het ”om der engelen wil” (vers 10). Zij zijn namelijk de stille toeschouwers van de samenkomst.
Kerkvader Theodoretus vat het als volgt samen: „Paulus noemt de sluier ”macht”. Dit betekent: laat haar haar onderdanigheid tonen, zichzelf nederig maken, niet het minst vanwege de engelen die over de mensen gezet zijn en aan wie de zorg over hen is toevertrouwd.” Ondanks de moeilijkheden waar 1 Korinthe 11 de lezer mee confronteert, is de hoofdlijn duidelijk: vrouwen dienen hun hoofd te bedekken als erkenning van de scheppingsorde en het hoofd-zijn van de man.
Ongelijkwaardigheid
Hier speelt nog een ander motief mee. Volgens Paulus is de man-vrouwverhouding een weerspiegeling van de verhouding tussen de Vader en Christus: zoals de Vader het Hoofd is van Christus en Christus het Hoofd van de man, is de man het hoofd van de vrouw (vers 3). Dit betekent niet dat er sprake is van ongelijkwaardigheid –Christus is tenslotte als Zoon niet minder dan de Vader– maar wel van een verschillende rol. Zoals Christus, hoewel niet minder God dan de Vader, Hem als Hoofd erkent, zo dient ook de vrouw, hoewel niet minder dan de man, deze als hoofd te erkennen.
De hamvraag is natuurlijk vooral of hoofdbedekking een voorschrift is voor alle tijden en plaatsen of dat het om een cultureel bepaald gebruik gaat. Zij die het laatste denken, menen dat Paulus dit voorschrift gaf om te voorkomen dat christenvrouwen in Korinthe zich aanstootgevend zouden gedragen in een samenleving waarin het normaal was dat vrouwen hun hoofd bedekten. Als dat zo is, is het een zinvol voorschrift in culturen waarin dit gebruikelijk is, maar betekent dit niet dat dit altijd en overal zo hoeft te zijn.
Tegen deze redenering zijn twee argumenten in te brengen. Het eerste is Paulus’ beroep op de scheppingsorde. De hoofdbedekking is een symbolische erkenning van de scheppingsorde. Die scheppingsorde is niet tijd- of cultuurgebonden, maar tijdloos. Het tweede is dat Paulus zich beroept op het gebruik in andere gemeenten (vers 16). Het gaat dus niet zozeer om een lokale discussie, maar om een universele praktijk die in de gemeenten van God gehandhaafd wordt. Paulus schrijft zijn brief niet alleen voor de Korinthiërs, maar ook voor „allen die de Naam van onze Heere Jezus Christus aanroepen in alle plaats” (1 Kor. 1:2).
Ook de bewering dat 1 Korinthe 11 vandaag überhaupt niet van toepassing is, omdat vrouwen niet (meer) profeteren, gaat niet op; het bidden en profeteren waar Paulus over spreekt, is volgens nieuwtestamenticus Gordon Fee „noch uitputtend noch exclusief, maar representatief”: het slaat op het geheel van de samenkomst, waar bidden en profeteren een onderdeel van vormden.
Er is dus veel voor te zeggen dat, hoe tegendraads 1 Korinthe 11 ook moge lijken, het dragen van hoofdbedekking een Bijbels voorschrift is met een diepe symboliek. Het valt te vrezen dat veel christenen, ook onder degenen die hun hoofd bedekken, geen flauw vermoeden hebben van deze symboliek. De hoofdbedekking wordt echter een lege huls als de betekenis niet verstaan wordt: het respect voor de scheppingsorde van God.
Symbool
Als hiertegen ingebracht wordt dat het toch vooral gaat om de zaak, niet om het symbool, dan zit daar natuurlijk een kern van waarheid in. Een vrouw zonder hoofdbedekking die verlangt tot eer van God te leven, doet beter dan een vrouw met hoofdbedekking die haar man kleineert. De vraag is echter of we zonder symbolen kunnen. Neem ter vergelijking de doop. Natuurlijk gaat het bij de doop niet om het water, het teken, als zodanig. Toch zou iedereen het vreemd vinden als een predikant zou dopen zonder water. Het symbool herinnert aan en representeert de zaak waar het om gaat – in het geval van hoofdbedekking: de scheppingsorde van God.
Misschien is 1 Korinthe 11 vandaag wel actueler dan ooit, in een tijd waarin allerlei krachten zich sterk maken om genderverschillen diffuus te maken en de door God gewilde verhoudingen in diskrediet te brengen. Zo bezien is hoofdbedekking geen achterhaald gebruik, maar een zinvol teken van respect voor God en Zijn scheppingsorde, een stil protest tegen alle krachten die zich hiertegen te weer stellen en een ereteken waarmee een vrouw haar roeping om vrouw te zijn zoals God het bedoeld heeft met vreugde op zich neemt.
Om dat te bereiken, is meer nodig dan bordjes bij de ingang van de kerk. Meer dan ooit stelt het kerken voor de opgave om in prediking en onderwijs Gods heilzame bedoeling met man en vrouw inzichtelijk te maken, zodat het symbool ook overeenkomt met de werkelijkheid.