Albert Groothedde keert terug uit Israël: Zonder het Joodse volk kun je geen kerk zijn
Ruim vijf jaar woonde en werkte Albert Groothedde in Jeruzalem voor het Centrum voor Israëlstudies (CIS). Vooral om te „luisteren” naar de Joden en hun pijn. Hoewel, soms was er meer dan alleen luisteren. „Wat was Jezus thuis in de traditie!” verzuchtte een rabbijn tijdens een gezamenlijke Bijbelstudie.
Vanuit zijn woning in Jeruzalem blikt Groothedde terug op de achterliggende jaren. Het huis is praktisch leeg; meubels en boeken dobberen ergens op de Middellandse Zee. Op 1 augustus vliegt Groothedde met zijn vrouw Martha en hun vier kinderen terug naar Nederland. De weken daarvoor zijn nog gevuld met afspraken. „We proberen bewust afscheid te nemen: een kop koffie met rabbijnen die we leerden kennen of een picknick met vrienden uit de kerk.” En het gezin moet nog aan de slag met roller en kwast. „In Israël is het gebruikelijk dat de huurder het huis bij vertrek netjes geverfd achterlaat”, zegt Groothedde. „Het voordeel is dat in Israël alle wanden van een huis wit zijn.”
Vijf jaar wonen in Israël: hoe was dat?
„Ontzettend vormend. Een theologische opleiding is leerzaam, maar deze stage van 5,5 jaar nog meer.
Voor het gezin was het niet altijd makkelijk. Israël is een prachtig vakantieland, maar heeft een harde cultuur als je er woont: de werkweken zijn lang, de prijzen hoog en de lonen laag. Er zijn veel spanningen en trauma’s uit het verleden. Israëli’s snapten niet waarom we hier gingen wonen. Ook voor de kinderen was het in het begin wennen, maar inmiddels zijn ze halve Israëli’s geworden.
We hebben ons het land eigen gemaakt en het van noord tot zuid doorkruist. Zelfs plaatselijke vrienden vroegen ons soms: „Hebben jullie nog een tip voor een dagje uit?”.”
Wat is de aanleiding dat u terugkeert?
„In november 2017 traden we in dienst, in principe voor zes jaar. Ongeveer een jaar geleden bood de directeur van het CIS aan dat we langer mochten blijven. We hebben dat in het gebed bij God neergelegd. Er kwam geen duidelijkheid om langer te blijven.
Onze oudste dochter is bijna 15 jaar; hoe langer we blijven, hoe moeilijker de kinderen weer kunnen wennen in Nederland. Bovendien hebben we altijd gezegd: We blijven zes jaar, en dat maakte het voor hen destijds makkelijker om mee te gaan. Als je dan tóch langer blijft, moet je als ouders én kinderen weten dat de Heere het wil. Voor het gezin was deze afweging een mooi proces. Regelmatig vroegen de kinderen: „Papa, mama, heeft de Heere al wat tegen u gezegd?”. En dan vroegen wij: „En tegen jou dan?”.”
Het CIS wil „luisteren, dienen en getuigen” in de dialoog met de Joden. Wat hebben uw jaren in Israël opgeleverd?
„Ik zat hier om de dialoog met Israël vruchtbaar te laten zijn voor de Nederlandse achterban. Daarom hebben we een aantal projecten gestart. Voor het parasjaproject hebben we bevriende rabbijnen gevraagd of ze voor een christelijk publiek elke week een toelichting wilden schrijven op de ”parasja”: de wekelijkse Thoralezing in de synagoge. We wilden laten zien: zó gaat een Jood om met de Schrift.
Daarna zijn we het Mattheüsproject begonnen: tweewekelijks schrijven een orthodox-Joodse en een christelijke theoloog over een gedeelte uit Mattheüs. Ik vroeg een orthodox-Joodse vriend of hij dit zag zitten. Hij zei: „Ik heb nog nooit het Nieuwe Testament gelezen, maar ik vertrouw jullie.” Tot onze verwondering wilden vijf Joods-orthodoxe theologen meteen meedoen. Dat is vrucht van jarenlange respectvolle aanwezigheid van het CIS in Israël.
Verder zijn we doorgegaan met een bestaande Bijbelstudiegroep, waarin christenen en Joden met elkaar de Romeinenbrief en later Mattheüs en Galaten bestudeerden. In coronatijd ging dit online verder, ook met deelnemers uit andere landen. Het is prachtig om te zien dat Joden de ontmoeting durven aangaan met christenen en het Nieuwe Testament. Ook voor christenen zelf zijn deze bijeenkomsten een eyeopener.
Een laatste project doen Martha en ik samen: De Verkenners. We maakten video’s voor kinderen waarin we proberen te laten zien dat je geen christen kunt zijn zonder het Joodse volk. Inmiddels zijn er een kleine honderd video’s gemaakt, die ruim 250.000 keer bekeken zijn. Veel scholen gebruiken ze.
Verder ontving ik vaak Nederlandse groepen. Ik heb voor hen gepreekt en tientallen keren lezingen kunnen geven.”
Leverden die Bijbelstudiegroepen ook zichtbare ‘vrucht’ op?
„Een rabbijn zei na de eerste keer: „Het Nieuwe Testament is echt Joods; het is eigenlijk een geschiedenisboek bij onze Talmoed!”
Ik vroeg eens naar de motivatie om deel te nemen. Een Joodse vrouw uit Amerika zei: „Ik merkte dat christelijke vrienden een weg tot God hebben via Jezus, en dat hen dat dankbaar maakt. Dat wil ik ook graag hebben.” Een vrouw uit Londen zei daarop: „Dat heb ik ook! Ik wil God persoonlijk leren kennen.”
Je ziet dat de Heilige Geest aan het werk is, zonder dat ik er verder grote woorden aan wil geven. Ik kan de Joodse deelnemers niet bekeren; ik bid wél om gezegende avonden. Je ziet dat het Woord zelf zijn werk doet.”
U luisterde naar de Joden en probeerde Nederlandse christenen bewust te maken van het belang van Israël. Had u richting de Joden ook een taak van Evangelieverkondiging?
„Het werk van een Israëlwerker voor het CIS bestaat uit stenen rapen uit de akker. Dat is een nederig werkje, maar de Heere wilde ons erbij helpen. We willen graag vrucht zien, maar laten we beginnen bij het begin.
Mijn werk was vooral luisteren; Joden de ruimte geven om pijn te delen. Dan komt vanzelf het moment dat het gesprek gelijkwaardiger wordt. Weet je, als christen sta je met 10–0 achter. In Nederland denken mensen: de Holocaust is zo lang geleden en dat de kerk Joden vervolgde, was in de middeleeuwen. Maar de herinnering van Joden is feilloos; zij vergeten dat niet.
De gedachte dat wij wel een boodschap hebben voor Joden, maar zij niet voor ons, is een van de grootste vergissingen geweest van de kerk in de afgelopen 2000 jaar.
Wij hebben van Jezus en de eerste gelovigen blonde, christelijke Europeanen gemaakt. Terwijl ik denk dat als Jezus nu bijvoorbeeld zou moeten kiezen naar welk gebedshuis Hij zou gaan, Hij naar een synagoge zou gaan, zoals Hij gewoon was.
Dat betekent niet dat wij als christenen Joodje moeten gaan spelen, door ons bijvoorbeeld te laten besnijden en de sabbat te vieren. Die ontwikkeling, die je ook in Nederland ziet, wordt gevoed door theologische leegheid. Ik duid het eerder als een verlangen naar inhoudsvolle symboliek.”
Sommigen zeggen: als je Joden niet direct het Evangelie verkondigt, is dat een vorm van antisemitisme.
„Ik geloof dat de tweewegenleer –Jood en heiden worden elk op hun eigen manier zalig– niet Bijbels is. Er is alleen zaligheid in Christus.
Tegelijk zie je dat mensen met grote bewogenheid over het Joodse zielenheil vaak het tegenovergestelde bereiken. Het is makkelijk om in de orthodoxe wijk Mea Sjearim te flyeren en daarna het vliegtuig terug naar Nederland te pakken. Onze buren vroegen eens, en dat klonk niet aardig: „Hebben júllie die evangelisatiefolders onder de ruitenwisser gedaan?” Ik heb wel existentiële gesprekken met de buren, maar dat komt omdat ik me als medemens opstel. Op een gegeven moment zeiden ze zelfs tegen ons: „Jullie zouden goede Joden kunnen zijn.”
Wat veel mensen niet weten, is dat het Joodse volk in de negentiende en twintigste eeuw het meest beëvangeliseerde volk ter wereld was. Maar de vrucht was minimaal als je het bijvoorbeeld vergelijkt met een land als Zuid-Korea. Dat was 150 jaar geleden nog oosters-religieus; nu is 30 procent christen.
Het aantal Messiasbelijdende Joden groeit maar weinig. Ik denk dat ik weet hoe dat komt: als het gaat om de bekering van Zijn eigen volk wil Jezus Zélf aan de eer komen.”
Merkte u bij de Bijbelstudies met orthodoxe Joden dat Jezus tussen u in stond?
„Ja. Het grote verschil tussen Jood en christen is de waardering van Christus. In veel dingen –ethiek, zorgen over secularisering, God willen gehoorzamen zoals Hij Zich openbaart– staan we zij-aan-zij met de Joden. Het is ondertussen interessant dat een groeiend aantal orthodoxe rabbijnen Jezus als het ware in het jodendom inlijft en positief over Hem schrijft. Bij een Bijbelstudie verzuchtte een rabbijn: „Wow! Jezus verwijst hier naar die-en-die, wat moet Hij thuis geweest zijn in de traditie!”
Maar de godheid van Jezus, dat is voor een Jood tien bruggen te ver; dat grenst aan godslastering. Dat bleek als we samen bijvoorbeeld de wonderen in de evangeliën lazen.”
U kreeg ook kritiek. Ds. C.P. de Boer schreef dat kennis van het huidige orthodoxe jodendom niet helpt om Jezus te begrijpen.
„Ds. De Boer wees op het onderscheid tussen het jodendom in Jezus’ tijd en het rabbinale jodendom zoals zich dat later heeft ontwikkeld. Dat was een terecht punt. Een andere predikant reageerde kritisch op ons parasjaproject omdat uit zijn gemeente mensen naar Messiaanse groepen vertrokken. Na één telefoongesprek met hem was de kou uit de lucht.”
Na even denken: „Kijk, als je als christen vergeet dat jóuw Messias en jóuw Bijbel een Joodse achtergrond hebben, sla je vaak de plank mis. Tegelijk: kennis van het orthodoxe jodendom is niet heilsnoodzakelijk. Maar als je als predikant eerlijk wilt weten wat Jezus wilde zeggen, moet je je verdiepen in het Joodse denken.
En ook in het huidige rabbinale jodendom zijn er dingen die voor ons veelzeggend zijn. Als ik zag hoe orthodoxe vrienden hun geloof uitten: drie keer per dag naar de synagoge. Dat raakt mij. Of als je ziet hoe orthodox-Joodse vrouwen gekleed zijn: daar kunnen meisjes op onze reformatorische scholen nog wat van leren.”
Op de mails van het parasjaproject schreven meer dan 2400 mensen uit de achterban zich in. Hoe verklaart u die belangstelling?
„Ik hoop dat het vrucht is van ons werk; dat een groeiend aantal christenen beseft dat je zonder kennis van het jodendom geen christen kunt zijn.
In de kerkverbanden uit de rechterflank merk je steeds meer belangstelling voor Israël. De Nederlandse Hervormde Kerk en de Gereformeerde Kerken liepen decennia vóór –denk aan een theoloog als H. Berkhof– maar in die kerken is het hoogtepunt voorbij. Onder jonge theologen daar merk je daar soms zelfs een bepaalde Israëlmoeheid. Dat vind ik zorgelijk.”
U zei eens: „Wanneer de aandacht voor Israël afneemt, zal het niet lang duren of de zwarte mist van de vervangingstheologie zal ons weer omvangen.” Wat maakt de vervangingstheologie voor u zó erg?
„De vervangingstheologie ontkent dat God trouw blijft aan Zijn volk. Als God niet trouw is aan Zijn beloften, raakt dat ook de zaligheid van de individuele christen in Nederland.
Ik ben blij dat de ogen daarvoor open gaan en wat mij betreft kan dat nog veel meer, ook in het uitleggen van de Bijbel. Over een tekst als Jesaja 40:1 –„Troost, troost Mijn volk”– zijn mooie preken gehouden, maar als je niet bedenkt dat dit „volk” primair Israël is, is dat vervangingstheologie.”
Wat gaat u doen als u terugkomt?
„Ik heb me ingeschreven voor de predikantsmaster aan de Protestantse Theologische Universiteit van de Protestantse Kerk in Nederland. Na ruim een jaar kan ik me hopelijk beroepbaar laten stellen. Hoe God onze weg leidt – daarin laten we ons graag verrassen. Ik hoop wel dat Israël een rode draad in ons leven blijft. Ik ben in gesprek met het CIS of ik parttime betrokken kan blijven. Het is moeilijk om Israël te verlaten, maar ik merk ook dat God in mijn hart weer een vuur voor de kerk in Nederland heeft ontstoken.”
Wat geeft u uw opvolger, Geert de Korte, mee?
„Hij en zijn vrouw moeten het werk oppakken op een manier die bij hen past. Het werk is divers; je kunt het goed voegen naar wie je bent en naar je interesses.
Wees verder als christen present in Israël, in de wijk, de supermarkt, de school, de samenleving, de nationale parken. Niet met een stapel evangelisatiefolders in je rugzak, maar in ontmoeting en gesprek met de mensen. Zo kan de Heere hen gebruiken.”